ECLI:NL:OGAACMB:2019:118

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
AUA201900734
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevordering ambtenaar naar hogere rang en schaal

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 18 november 2019 uitspraak gedaan in het bezwaar van klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen de beslissing van verweerder om haar verzoek om bevordering naar de rang van commies (schaal 8) en commies 1ste klasse (schaal 9) af te wijzen. Klaagster, die sinds 22 september 2014 eervol ontslagen is uit de overheidsdienst, heeft in het verleden meerdere verzoeken tot bevordering ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen op basis van de waardering van haar functie als Chef afdeling secretariaat bij de Directie Telecommunicatiezaken, die maximaal op schaal 7 is gewaardeerd. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek van 6 november 2017, waarin zij stelde dat haar functie in de periode 2010-2014 hoger gewaardeerd had moeten worden. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, maar dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beslissing te herzien. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de functies die klaagster aanhaalde niet vergelijkbaar waren met die van haar. Het gerecht heeft geoordeeld dat verweerder in redelijkheid kon weigeren om terug te komen op zijn eerdere beslissing en heeft het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 18 november 2019
Gaza nr. AUA201900734

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing van 2 november 2018 heeft verweerder aan klaagster bericht dat haar verzoek om naar de rang van commies (schaal 8) en de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) te worden bevorderd niet voor inwilliging vatbaar is.
Hiertegen heeft klaagster op 8 maart 2019 bij gerecht bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 17 juni 2019 een contramemorie ingediend. Klaagster heeft op 2 september 2019 en 2 oktober 2019 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2019. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Partijen hebben pleitnota’s overgelegd.
Uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid
1.1Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking pas op 6 februari 2019 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar wel is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is gewezen ambtenaar. Aan klaagster is met ingang van 22 september 2014, wegens het bereiken van de zestigjarige leeftijd, eervol ontslag uit overheidsdienst verleend.
2.2
Klaagster bekleedt vanaf 1 januari 2004 (zie Functie Inventarisatie formulier van 3 september 2009) de functie van Chef afdeling secretariaat bij de Directie Telecommunicatiezaken (DTZ). Bij landsbesluit van 23 oktober 2009 heeft verweerder besloten om klaagster met ingang van 1 oktober 2006 te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7).
2.3
Bij brief van 19 augustus 2013 en 21 november 2013 heeft klaagster de minister van Financiën, Telecommunicatie, Utiliteiten en Energie (hierna: minister) verzocht om haar met ingang van 1 januari 2008 te bevorderen naar de rang van commies (schaal 8) en met ingang van 1 januari 2010 naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9).
2.4
Op 29 april 2014 heeft de directeur van de Directie Telecommunicatiezaken aan de minister een brief gestuurd met als onderwerp ’bevorderingsvoorstel [naam klaagster]. In die brief is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…) Sinds 1 januari 2004 is betrokkene belast met de functie van Chef afdeling Secretariaat bij de Directie Telecommunicatiezaken (DTZ). (…) De afdeling Secretariaat bestaat uit de chef, welke leiding geeft aan een administratief medewerkster, een bode/conciërge en een werkster. (…) Na waardering van de functie van Chef afdeling Secretariaat bij de Directie (…) door Departamento Recurso Humano (DRH), zoals omschreven in het functie inventarisatieformulier d.d. 2 september 2009, is gebleken dat de functie het niveau van schaal 7 rechtvaardigt.
Gaarne de functie Chef afdeling Secretariaat bij de Directie (…) conform de nieuwe Organisatieboek DTZ waarderen en de minister (…) ter zake haar bevordering te adviseren.”
2.5
Bij beschikking van 14 april 2015 heeft de minister het onder 2.3 genoemde verzoek afgewezen. Daarin is vermeld dat de functie van chef afdeling secretariaat bij de DTZ maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 7. Omdat klaagster met ingang van 1 oktober 2006 de maximale waardering van de functie (schaal 7) heeft bereikt is haar verzoek tot bevordering naar schaal 8 en naar schaal 9 niet voor inwilliging vatbaar.
2.6
Bij uitspraak van 16 november 2015 heeft het gerecht in ambtenarenzaken het bezwaar, gericht tegen de onder 2.5 genoemde beschikking, ongegrond verklaard.
2.7
Bij brief van 6 november 2017 heeft klaagster wederom de minister verzocht om een bevordering naar de rang van commies (schaal 8) en naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9). Het verzoek tot bevordering ziet op de periode 2010 tot en met 2014. Klaagster heeft daarbij verwezen naar de brief van de directeur van de Directie Telecommunicatiezaken van 29 april 2014 (zie 2.4).
2.8
Bij bestreden beschikking heeft verweerder het verzoek van klaagster wederom afgewezen, daar klaagsters functie op het maximale niveau van schaal 7 is gewaardeerd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat de functie van chef afdeling secretariaat bij de DTZ een bevordering naar de rang van commies (schaal 8) en naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) niet rechtvaardigt. Verweerder voert voorts aan dat het van belang is dat het door klaagster op 6 november 2017 ingediende bevorderingsverzoek reeds bij beschikking van 14 april 2015 is afgewezen. Het door klaagster hiertegen gemaakte bezwaar is bij uitspraak van het gerecht van 16 november 2015 reeds ongegrond verklaard, daar de functie van klaagster maximaal op het niveau van schaal 7 is gewaardeerd. Klaagster heeft dit niveau bereikt.
3.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert daartoe kort samengevat toe dat haar verzoek van 6 november 2017 als een rappelverzoek op een bevorderingsvoordracht van de directeur van de DTZ van 29 april 2014 dient te worden aangemerkt en niet als het initiële bevorderingsverzoek. De bestreden beschikking is in strijd met het motiverings- en rechtszekerheidsbeginsel.
De beoordeling
4.1
Volgens vaste jurisprudentie is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen op een eerder genomen beschikking inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beschikking in volle omvang te heroverwegen. Indien het bestuursorgaan de beschikking handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het de oorspronkelijke beschikking. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen. De ambtenarenrechter dient dan ook de oorspronkelijke beschikking tot uitgangspunt te nemen en zich bij de toetsing van de nieuwe beschikking in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die voor het bestuursorgaan aanleiding hadden moeten vormen op de oorspronkelijke beschikking terug te komen (zie Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, 17 maart 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BJ6641).
4.2
Het gerecht stelt vast dat het verzoek van klaagster in het onderhavige bezwaarschrift om bevorderd te worden naar de rang van commies (schaal 8) en naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9), ziet op herziening van de inmiddels rechtens onaantastbaar beslissing van verweerder van 14 april 2015, waarbij afwijzend is beslist op het verzoek van klaagster van 19 augustus 2013 en 21 november 2013. Ingevolge vaste jurisprudentie dient het gerecht de weigering van het bevoegde gezag om terug te komen op rechtens onaantastbare besluiten te eerbiedigen, tenzij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd, waarin het bevoegde gezag aanleiding had moeten vinden om de oorspronkelijke beslissing te herzien. Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn opgekomen of niet vóór deze beslissing konden worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het geven van de eerdere beslissing konden worden geproduceerd. Naar het oordeel van het gerecht is in het onderhavige geval is niet van nieuw feit of veranderde omstandigheid gebleken waardoor het gerecht de weigering van het bevoegde gezag om terug te komen op rechtens onaantastbare besluiten niet dient te eerbiedigen. Het gerecht neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.3
Klaagster betoogt dat zij recht heeft op een bevordering naar schaal 8 en naar schaal 9 omdat zij in de onderhavige periode (2010-2014) de functie had van Hoofd Algemene Ondersteuning bij de DTZ. Deze functie is echter opgenomen in het concept organisatieboek van de DTZ (van 8 augustus 2012) - dat zoals ter zitting is vastgesteld - nimmer in werking is getreden. Niet is voorts gebleken dat klaagster in de periode 2010 tot en met 2014 een andere functie heeft vervuld dan de functie van Chef afdeling secretariaat. Evenmin is gebleken dat deze functie hoger is gewaardeerd dan schaal 7.
4.4
Klaagster heeft nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ter staving van haar hiervan heeft zij verwezen naar een aantal - volgens haar vergelijkbare - functies bij andere overheidsdiensten waarin wel een hogere schaal (dan schaal 7) is toegekend. Het gerecht is met verweerder eens dat van deze functies niet kan worden gezegd dat zij feitelijk en rechtens vergelijkbaar zijn met de functie van klaagster. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
4.5
Verweerder heeft gelet op het vorenstaande in redelijkheid kunnen weigeren om terug te komen op zijn eerdere beslissing om klaagster niet met naar de rang van commies (schaal 8) en naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) te bevorderen. Al hetgeen klaagster overigens heeft aangevoerd leidt het gerecht niet tot een ander oordeel. Het bezwaar van klaagster is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar van klaagster ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.