ECLI:NL:OGAACMB:2019:108

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201901410
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafoplegging aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en de evenredigheid van ontslag

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een disciplinaire procedure tegen een ambtenaar, klager, die beschuldigd werd van ernstig plichtsverzuim. De Gouverneur van Aruba had klager in kennis gesteld van zijn voornemen tot het opleggen van disciplinaire straf, namelijk ontslag, naar aanleiding van incidenten waarbij klager zich ongepast gedroeg en fysiek geweld gebruikte tegen een collega. Klager maakte bezwaar tegen deze kennisgeving en voerde aan dat de bestreden beschikking in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur, omdat zijn verantwoording niet was meegenomen in de besluitvorming.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, onder andere door een collega te slaan en te bedreigen. Het gerecht overwoog dat de gedragingen van klager terecht als plichtsverzuim zijn gekwalificeerd en dat dit plichtsverzuim aan klager kan worden toegerekend. Echter, het gerecht oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet evenredig was in verhouding tot de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Gezien de lange duur van klagers dienstbetrekking en het feit dat hij niet eerder disciplinair gestraft was, vond het gerecht dat een minder verstrekkende straf, zoals een voorwaardelijk ontslag, meer op zijn plaats zou zijn.

De uitspraak leidde tot de beslissing dat klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, maar dat de disciplinaire straf van ontslag niet ten uitvoer zou worden gelegd, mits klager zich gedurende twee jaar niet schuldig maakte aan soortgelijk plichtsverzuim. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die het gerecht maakt bij disciplinaire procedures en de vereisten voor het opleggen van straffen aan ambtenaren.

Uitspraak

Uitspraak van 14 oktober 2019
Gaza nr. AUA201901410

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 25 maart 2019 no. DRH/394 Geh de kennisgeving heeft verweerder met toepassing van artikel 95 van de La klager in kennis gesteld van zijn voornemen tot het aan klager opleggen van disciplinair ontslag.
Tegen de kennisgeving heeft klager op 30 april 2019 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 september 2019, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolgde het tweede lid van voornoemd artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder sub i, van de Lma kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
1.4
Ingevolge artikel 95 van de La kan het bevoegd gezag dat tot strafoplegging wenst over te gaan, van zijn voornemen aan betrokkene kennis geven. De kennisgeving vermeldt de disciplinaire straf die het bevoegd gezag voornemens is op te leggen, benevens de gronden die het daarvoor meent te hebben. Ingevolge het derde lid van dit artikel neemt het gerecht in de plaats van het bevoegd gezag de beslissing die naar zijn oordeel genomen behoort te worden.
Het geschil
2. Uit artikel 95 van de La volgt dat door het maken van bezwaar tegen het aan een ambtenaar kenbaar gemaakt voornemen tot disciplinaire strafoplegging, de rechter bevoegd wordt in plaats van het bevoegd gezag de beslissing over strafoplegging te nemen. Ter beoordeling ligt nu dus voor de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en zo ja, welke disciplinaire straf dan opgelegd kan worden. Het gerecht overweegt als volgt.
Feiten
3.1
Klager is aangesteld als ambtenaar bij de Dienst Openbare Werken (DOW).
3.2
Bij brief van 24 juli 2018 heeft de directeur van de DOW verzocht tegen klager een disciplinaire procedure te starten omdat klager zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
3.3
Bij brief van 14 november 2018 is klager in de gelegenheid gesteld zich ten aanzien van het aan hem verweten gedrag te verantwoorden.
3.4
Bij brief van 3 december 2018 heeft klager zich verantwoord.
3.5
Bij bestreden beschikking heeft verweerder met toepassing van artikel 95 van de La klager in kennis gesteld van zijn voornemen tot het opleggen van disciplinair ontslag.
De standpunten van partijen
4.1
Klager is het niet eens met de voorgenomen strafoplegging en heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, met name tegen het motiverings-, fair-play- en rechtszekerheidsbeginsel, nu verweerder de verantwoording van klager van 3 december 2018 niet heeft meegenomen bij zijn besluitvorming. De bestreden beschikking kan daarom niet in stand blijven.
4.2
Aan het voornemen tot disciplinaire strafoplegging is ten grondslag gelegd dat klager ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd en dat naar aanleiding van zijn handelen ernstige twijfels zijn gerezen ten aanzien van zijn integriteit en betrouwbaarheid.
Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder gesteld dat klager zich ongepast gedraagt en fysiek geweld gebruikt op de werkvloer jegens zijn collega’s. Van het Land kan niet verlangd worden dat zij een ambtenaar in dienst houdt die een gebleken gevaar vormt voor de veiligheid van haar medewerkers, en dat het niet langer wenselijk is dat klager in overheidsdienst blijft.
Beoordeling
5.1
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
5.2
Het gerecht maakt uit het dossier en het verhandelde ter zitting op dat klager op 29 mei 2018 zijn collega, [X], met open hand, in zijn gezicht heeft geslagen. Wat er daaraan vanaf is gegaan, valt uit het dossier niet met voldoende zekerheid vast te stellen. [X] heeft verklaard dat klager zeer ongepaste seksuele bewegingen naar hem heeft gemaakt. Klager ontkent ten stelligste zich (seksueel) intimiderend en/of agressief naar [X] te hebben gedragen en verklaart dat [X] hem beledigde met seksueel getinte opmerkingen. De verklaring van [X] dat klager ongepaste seksuele bewegingen heeft gemaakt, wordt niet ondersteund door overige verklaringen in het dossier. De bij het incident aanwezige collega, [Y], heeft verklaard dat de twee elkaar aan het plagen waren en dat het voor de rest niet duidelijk was wat er gaande was. Collega [Z], heeft slechts gezien dat [X] een dikke wang had. Gelet op het voorgaande kan het gerecht niet met voldoende zekerheid vaststellen wat er voorafgaande aan de klap tussen klager en [X] is voorgevallen. Naar aanleiding van dit incident is klager overgeplaatst naar een andere afdeling binnen de dienst.
5.3
Het gerecht stelt voorts vast dat zich op 8 november 2018 wederom een incident heeft voorgedaan tussen klager en [X], waarbij klager [X] heeft bedreigd en met zijn vuist tegen een dienstvoertuig heeft geslagen.
5.4
Het gerecht overweegt dat verweerder de vast te stellen gedragingen van klager, te weten het slaan van [X] op 29 mei 2018, de bedreiging van [X] en het met zijn vuist tegen een dienstvoertuig slaan op 8 november 2018 onafhankelijk en in samenhang met elkaar, terecht als plichtsverzuim heeft gekwalificeerd. Het plichtsverzuim kan aan klager worden toegerekend. Nu het plichtsverzuim aan klager kan worden toegerekend, is verweerder bevoegd klager daarvoor een disciplinaire straf op te leggen.
5.5
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de disciplinaire straf van ontslag als evenredig is te beschouwen in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend. Gelet op de ernst van de vastgestelde verweten gedragingen, mede gezien de lange duur van klagers dienstbetrekking waarbij hij niet eerder disciplinair gestraft is, is het gerecht van oordeel dat verweerder had kunnen volstaan met een minder verstrekkende straf, te weten een voorwaardelijk ontslag.
5.6
Het voorgaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- stelt vast dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend;
- bepaalt dat aan klager, met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder sub i, van de Lma, de disciplinaire straf van ontslag wordt opgelegd;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien klager zich gedurende twee jaar vanaf de datum van deze beslissing, niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim;
Aldus gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.