ECLI:NL:OGAACMB:2019:106

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201803365
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van een gratificatie voor loffelijke dienstverrichting in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, de Gouverneur van Aruba, en verweerder over de toekenning van een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting. Klager, werkzaam als senior beleidsjurist bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, had bezwaar aangetekend tegen het besluit van verweerder om hem een gratificatie van Afl. 1.000,- toe te kennen, in plaats van een bedrag gelijk aan een maandsalaris. Klager stelde dat de hoogte van de gratificatie willekeurig en onzorgvuldig was vastgesteld en dat er geen beleid bestond dat de hoogte van de gratificatie kon beperken.

Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, ondanks dat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn was ingediend. Klager had aangetoond dat hij het bestreden besluit tijdig had ontvangen. Het gerecht stelde vast dat er geen recht op een gratificatie bestaat en dat de bevoegdheid van verweerder om een gratificatie toe te kennen discretionair is. De rechterlijke toetsing van dergelijke besluiten dient terughoudend te zijn.

Het gerecht concludeerde dat de gratificatie van Afl. 1.000,- niet onredelijk was en dat klager niet had aangetoond dat de hoogte van de gratificatie in strijd was met enige rechtsregel. De uitspraak leidde tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond was, en klager werd in zijn verzoek om een hogere gratificatie niet in het gelijk gesteld. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Uitspraak van 14 oktober 2019
Gaza nr. AUA201803365

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn.

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 5 september 2018 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om aan klager met toepassing van artikel 75 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) een gratificatie ter grootte van Afl. 1.000,- toe te kennen.
Daartegen heeft klager op 23 oktober 2018 bezwaar ingesteld bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2019, alwaar zijn verschenen klager in persoon, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter onweersproken gesteld dat hij het bestreden landsbesluit op 24 september 2018 heeft ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Gelet hierop heeft klager zijn bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) in de functie van senior beleidsjurist.
2.2
Bij brief van 28 maart 2017 heeft de waarnemend directeur van de DWJZ de minister van Justitie verzocht om aan klager wegens bijzondere loffelijke dienstverrichting een gratificatie toe te kennen naar rato van een vol maandinkomen. In zijn verzoek schrijft de waarnemend directeur:
“(…)
Het afgelopen jaar is qua huisvesting, IT en andere logistiek een uitzonderlijk druk jaar geweest voor de DWJZ. Zo is DWJZ eind maart 2016 opnieuw verhuis, ditmaal naar het huidige pand aan de Schotlandstraat 53. Dit betekende dat ook het netwerk (in samenwerking met ons netwerkbeheerder ITP Caribbean) verhuisd moest worden. Deze verhuizing en de daarmee samenhangende werkzaamheden werden van de zijde van DWJZ gecoördineerd door de heer [X]. Dit deed hij naast zijn reguliere werkzaamheden. (…).
Daarnaast heeft DWJZ in het afgelopen jaar door tussenkomst van FDA de beschikking gekregen over een geheel nieuwe bibliotheek, zowel qua meubilair als boeken. Ook de aanbesteding, aanschaf en plaatsing van deze bibliotheek werd zijdens DWJZ door de heer [X] gecoördineerd.
(…).”
2.3
Bij brief van 5 januari 2018 en 16 april 2018 heeft de waarnemend directeur dit verzoek herhaald.
2.4
Bij bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om aan klager een gratificatie ter grootte van Afl. 1.000, - toe te kennen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bestreden landsbesluit ten grondslag gelegd dat betrokkene naast zijn werkzaamheden de dienst ondersteund heeft op andere gebieden die niet juridisch gerelateerd zijn, dat de werkzaamheden als loffelijke dienstverrichting kunnen worden aangemerkt en dat klager in aanmerking kan komen voor een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting ter grootte van Afl. 1.000, -.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met het aan hem verleende gratificatiebedrag en heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat hem een gratificatie gelijk aan een maandsalaris had moeten worden toegekend. Klager meent dat geen enkel beleid bestaat op grond waarvan het gratificatiebedrag kan worden beperkt. De vaststelling van het bedrag is willekeurig en onzorgvuldig tot stand gekomen, aldus klager.
De regelgeving
4. Ingevolge artikel 75, eerste lid juncto het tweede lid onder b van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting door het bevoegde gezag worden beloond met een gratificatie, die in een kalenderjaar niet meer zal mogen bedragen dan een som gelijk aan het per maand genoten inkomen.
Bij circulaire van 29 september 2006 is, ter zake van de toepassing van bovenbedoeld artikel, het gratificatiebeleid vastgelegd. Conform dit beleid wordt een gratificatie toegekend bij een ambtsjubileum, loffelijke dienstverrichting (slechts in zeer uitzonderlijke gevallen), en bij waarneming van een functie in schaal 7 of lager.
De beoordeling
5. Het gerecht stelt voorop dat een ambtenaar geen recht heeft op een gratificatie. De bevoegdheid van verweerder om aan een ambtenaar een gratificatie te verlenen is van discretionaire aard. De rechterlijke toetsing van besluiten waarbij een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van een discretionaire bevoegdheid dient terughoudend te zijn. Nu er in de Lma uitsluitend een maximum aan de gratificatie is gesteld, heeft verweerder een ruime discretionaire bevoegdheid bij het bepalen van de hoogte van de gratificatie. Het gerecht zal derhalve de vraag dienen te beantwoorden of verweerder in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat klager in aanmerking komt voor een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting. In geschil is uitsluitend de vraag of verweerder een gratificatiebedrag van lager dan een maandsalaris had mogen toekennen. Het gerecht overweegt als volgt.
7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het Departamento di Recurso Humano (DRH) op 17 juli 2018 de minister van Justitie, Veiligheid en Integratie heeft geadviseerd klager een gratificatie toe te kennen van Afl. 1000,-. In hetgeen klager heeft aangevoerd, ziet het gerecht geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder zich niet op dit advies van het DRH had mogen baseren. Het kennelijke standpunt van klager dat de gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting een bedrag gelijk aan een maandinkomen is of dient te zijn, vindt geen steun in de wet noch in het gratificatiebeleid. Klager heeft voor het overige niet geconcretiseerd waarom de hoogte van de gratificatie in strijd zou zijn met enige algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het enkele feit dat verweerder geen nader beleid heeft gemaakt omtrent de hoogte van een toe te kennen gratificatie is daartoe onvoldoende. Het gerecht is voorts van oordeel dat een gratificatie van Afl. 1000,- tussen redelijk denkende mensen niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Dat verweerder in redelijkheid niet tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen, is derhalve niet gebleken.
8. Het vorenstaande leidt dan ook tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 14 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.