ECLI:NL:OGAACMB:2019:103

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
AUA201803330
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de berekening van de waarnemerstoelage van een ambtenaar

In deze zaak is er een geschil tussen klaagster, een ambtenaar werkzaam bij de Directie Buitenlandse Betrekkingen (DBB) in Aruba, en de Minister van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidszorg, Innovatie en Energie over de hoogte van de waarnemerstoelage die aan klaagster is toegekend. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de minister waarin een waarnemerstoelage van Afl. 1.914,25 is vastgesteld voor de jaren 2010 tot en met 2013. Klaagster betoogt dat de minister de waarnemerstoelage niet correct heeft berekend en dat zij recht heeft op een hogere toelage, namelijk op schaal 10, in plaats van de toegepaste schaal 8. Het gerecht heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de minister zich bij de berekening van de waarnemerstoelage heeft gebaseerd op het advies van de Departamento di Recurso Humano (DRH). Het gerecht oordeelt dat er geen onjuistheden in het advies van DRH zijn aangetoond en dat de minister conform het beleid heeft gehandeld. Het bezwaar van klaagster wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 30 september 2019
GAZA nr. AUA201803330

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INTEGRITEIT, OVERHEIDSZORG, INNOVATIE EN ENERGIE,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 13 september 2018 heeft de Gouverneur van Aruba besloten om vast te leggen dat klaagster voor de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013 aangewezen was om bij afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van de afdeling Financiële Zaken en Huishoudelijke Dienst bij de Directie Buitenlandse Betrekkingen (DBB), als waarnemer op te treden.
Bij ministeriële beschikking van 20 september 2018 (de bestreden beschikking) heeft verweerder aan klaagster een waarnemerstoelage toegekend van totaal Afl. 1.914,25.
Op 19 oktober 2018 heeft klaagster hiertegen bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2019. Klaagster is in persoon verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft op 3 juni 2019 een akte ingediend.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op voornoemde akte te reageren.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij DBB.
1.2
Bij landsbesluit van 18 november 2014 heeft de Gouverneur van Aruba besloten om klaagster met ingang van 1 juli 2013 intern over te plaatsen naar de afdeling Algemene Zaken in de functie van hoofd afdeling Algemene Zaken, met behoud van haar rechtspositie. Klaagster is ingeschaald in schaal 7.
1.3
op 26 juni 2018 heeft de Departamento di Recurso Humano (DRH) advies uitgebracht. De DRH schrijft onder anderen:
“(…)
Gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 (…):
Bezoldiging verbonden aan waargenomen betrekking (schaal 8, dienstjaar 7) (…)
Gedurende de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 (…):
Bezoldiging verbonden aan waargenomen betrekking (schaal 8, dienstjaar 9) (…)
Gedurende de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (…):
Bezoldiging verbonden aan waargenomen betrekking (schaal 8, dienstjaar 9) (…)
Gedurende de periode van 1 januari 203 tot en met 31 december 2013 (…):
Bezoldiging verbonden aan waargenomen betrekking (schaal 8, dienstjaar 9) (…)”
1.4
Bij landsbesluit van 13 september 2018 heeft de Gouverneur van Aruba besloten om vast te leggen dat klaagster voor de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013 aangewezen was om bij afwezigheid, belet of ontstentenis van het hoofd van de afdeling Financiële Zaken en Huishoudelijke Dienst bij de DBB, als waarnemer op te treden.
1.5
De functie van Hoofd Financiële Zaken en Huishoudelijke Dienst is maximaal gewaardeerd op schaal 10.
1.6
Bij bestreden beschikking heeft verweerder besloten om aan klaagster een waarnemerstoelage toe te kennen naar reden van:
a. Afl. 129,25 voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010;
b. Afl. 295,75 voor de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010;
c. Afl. 699,50 voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011;
d. Afl. 396,50 voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012;
e. Afl. 393,25 voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster gedurende de kalenderjaren 2010, 2011, 2012 en 2013 in totaal 317 dagen heeft waargenomen. De hoogte van de waarnemingstoelage is het verschil tussen de bezoldiging van klaagster in de eigen rang en schaal (schaal 7, dienstjaar 13) en de bezoldiging verbonden aan de waargenomen betrekking (schaal 8, dienstjaar 9).
2.2
Klaagster betoogt dat verweerder de waarnemingstoelage niet correct heeft berekend. Klaagster meent dat zij, indien zij benoemd zou worden in de waargenomen functie, een bezoldiging van schaal 10 zou genieten. Voorts stelt zij dat zij door dwaling van haar superieuren de waarneming bleef doen. Haar superieuren hebben immers verzocht een waarnemingstoelage te kennen tot schaal 10.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 26, eerste lid, Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (Lma) wordt, indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en tot dat ambt niet meer ambtenaren zijn aangesteld, die het geheel of gedeeltelijk kunnen waarnemen, dan wel indien het belang van de dienst dit vordert, de daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van dat ambt belast, al dan niet met ontheffing uit zijn eigenlijke betrekking.
Ingevolge het tweede lid heeft de ambtenaar die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is belast met de tijdelijke waarneming van een ambt, dat in belangrijkheid en verantwoordelijkheid aanmerkelijk uitgaat boven het eigenlijke ambt van de ambtenaar, over de tijd der waarneming aanspraak op toekenning door de betrokken minister van een toelage boven zijn eigen bezoldiging, ten bedrage van het verschil tussen de bezoldiging, welke hij zou genieten, ware hij definitief benoemd in het ambt dat hij waarneemt, en zijn eigen bezoldiging, met inachtneming van de bepalingen betreffende persoonlijke toelage(n) indien de waarneming:
a. 30 dagen of langer onafgebroken heeft geduurd;
b. in een tijdvak van zes maanden in totaal gedurende 30 dagen of langer heeft geduurd;
c. in een tijdvak van twaalf maanden in totaal 60 dagen of langer heeft geduurd.
3.2
Het beleid van verweerder ter zake van de waarnemerstoelage, zoals neergelegd in het Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba 2009 onder paragraaf 4.1.2 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“De hoogte van de toelage wordt precies zoals in de LMA staat aangegeven bepaald door het verschil tussen wat de bezoldiging zou zijn van de ambtenaar indien hij werkelijk in de functie zou zijn benoemd en de huidige bezoldiging. Dit betekent dat in de praktijk het verschil in bezoldiging vaak neerkomt op één (1) periodiek. Het kan in sommige gevallen voorkomen dat de waarnemingstoelage nihil kan zijn als bijvoorbeeld de waarnemer reeds in een uitloopschaal zit en hij bij werkelijke benoeming in de betreffende functie er qua bezoldiging niet op vooruit zou gaan. In dit laatste geval kan worden teruggevallen op een gratificatie. Zie toelichting product 5: Gratificatie (paragraaf 5.1).”
De beoordeling
4.1
Tussen partijen is in geschil of verweerder de hoogte van de waarnemerstoelage op correcte wijze heeft berekend.
4.2
Volgens vast beleid wordt de hoogte van de toelage bepaald door het verschil tussen wat de bezoldiging zou zijn van de ambtenaar indien hij werkelijk in de functie zou zijn benoemd en de huidige bezoldiging (zie 3.2). Uit het advies van de DRH volgt dat indien klaagster werkelijk in de functie van Hoofd Financiële Zaken en Huishoudelijke Dienst zou zijn benoemd, zij een bezoldiging zou hebben van schaal 8, dienstjaar 7 tot en met eind juni 2010 en schaal 8, dienstjaar 9 vanaf 1 juli 2010 (zie 1.3).
4.3
Het gerecht is van oordeel dat verweerder zich bij het bepalen van de waarnemingstoelage op het advies van DRH heeft mogen baseren. In hetgeen klaagster heeft aangevoerd ziet het gerecht geen aanleiding voor de conclusie dat het advies van DRH onjuistheden bevat of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Klaagster heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit blijkt dat het huidige hoofd Financiële Zaken en Huishoudelijke Diensten is ingeschaald in schaal 10, maar daaruit volgt geenszins dat klaagster bij het aanvaarden van dezelfde functie ook op schaal 10 zou worden ingeschaald. Het betoog faalt.
4.4
Klaagsters betoog dat zij door dwaling de waarneming heeft voortgezet omdat haar superieuren schriftelijk hebben verzocht klaagster een waarnemingstoelage tot schaal 10 toe te kennen, slaagt evenmin. Klaagster verwijst naar de brieven van 12 juni 2012 en 21 maart 2014 van drs. [naam directeur], directeur DBB. Klaagster heeft uit deze brieven niet het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat aan haar de verzochte toelage zou worden toegekend. Nog daargelaten dat de directeur niet bevoegd is tot het toekennen van een waarnemingstoelage, is er geen sprake van toezegging maar slechts een verzoek tot het toekennen van een waarnemingstoelage tot schaal 10. Het betoog faalt.
4.5
Het gerecht stelt vast dat verweerder conform het beleid de hoogte van de waarnemerstoelage heeft berekend. Voorts is niet in geschil dat verweerder op consistente wijze toepassing geeft aan dit beleid.
5. Het bezwaar is ongegrond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 30 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.