ECLI:NL:OGAACMB:2018:97

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
AUA201801123
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanhouding van salaris van een ambtenaar na weigering om terug te keren naar de werkplek

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar bij de Dienst Openbare Werken (DOW), geweigerd om terug te keren naar haar werkplek na een periode van terbeschikkingstelling. Het gerecht heeft op 12 november 2018 geoordeeld dat klaagster opzettelijk nalaat haar dienst te verrichten, zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). Klaagster had zich per 3 januari 2018 ziek gemeld en was arbeidsongeschikt verklaard, maar weigerde vervolgens om zich op 21 februari 2018 te melden bij de DOW. Het gerecht overweegt dat er geen omstandigheden zijn die maken dat verweerder niet bevoegd is om de uitbetaling van haar bezoldiging te staken. Klaagster had eerder al gesommeerd moeten worden om haar werkzaamheden te hervatten, maar dit heeft zij nagelaten. De beslissing van verweerder om het salaris per 1 april 2018 aan te houden, is daarmee gerechtvaardigd. Het bezwaar van klaagster wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 12 november 2018
Gaza nr. AUA201801123

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

DE DIRECTEUR VAN DE DIENST OPENBARE WERKEN (DOW),

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. A.I.N. Fräser.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 29 maart 2018 (bestreden beschikking) heeft verweerder klaagster meegedeeld dat op grond van artikel 17, tweede lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) haar salaris per 1 april 2018 wordt aangehouden.
Op 24 april 2018 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door de advocaat mr. D. Canwood. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Lma ontvangt de ambtenaar over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.
De feiten
2.1
Klaagster, aangesteld als ambtenaar, was tot begin 2017 werkzaam bij de DOW.
2.2
Bij brief van 13 november 2017 schrijft verweerder onder meer het volgende aan klaagster:
“Met ingang van 20 maart 2017 werd u ter beschikking gesteld van het bureau van de minister van Ruimtelijke Ordening, Infrastructuur en Integratie voor de resterende duur van het Kabinet Mike Eman II, derhalve tot en met 31 oktober 2017.
Voorafgaand aan uw terbeschikkingstelling heeft er een voorval plaatsgevonden waarbij u, zonder opgave van redenen, niet op de werkplek bij de Dienst Openbare Werken (DOW) bent verschenen. Na enig onderzoek en pogingen om met u contact te krijgen heeft u aangegeven niet meer bij onderhavige dienst werkzaam te willen zijn. Hierdoor bent u ter beschikking gesteld aan bovenvermeld bureau van de minister, met de achterliggende bedoeling dat u na beëindiging van de terbeschikkingstelling een overplaatsing dient te hebben gevonden.
Gezien het feit dat een overplaatsing tot op heden niet is gerealiseerd diende u zich, conform vigerende bepalingen, na beëindiging van de terbeschikkingstelling, zijnde op 1 november 2017, te melden bij uw huidige dienst, in casu zijnde de DOW. Naar aanleiding hiervan bent u ook weer opgevoerd op de Payroll van de DOW, pending een eventuele overplaatsing.
Onderhavige dienst heeft tot op heden niets vernomen inzake een eventuele overplaatsing. (…)
U heeft zich tot op heden niet gemeld bij de DOW, hetwelk kan worden aangemerkt als het willekeurig verbreken van het dienstverband. U wordt gesommeerd om zich, met ingang van de dag na datum van dagtekening van deze brief, om 08.00 uur bij mij te melden om uw werkzaamheden bij de DOW te hervatten.”
2.3
Bij brief van 23 november 2017 schrijft de toenmalige gemachtigde van klaagster,
mr. D. Canwood, aan verweerder onder meer het volgende:
“(…)
Cliënte is bij Ministeriële beschikking d.d. 15 augustus 2017 per 20 maart 2017 ter beschikking gesteld van het Bureau van de Minister Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. Deze terbeschikkingstelling gold voor de duur van het Kabinet Eman II.
De terbeschikking van cliënte is inderdaad beëindigd. Cliënte heeft zich dan ook gemeld bij de dienst waar ze naar toe is overgeplaatst zijnde de Plataforma Seguridad bij het Openbare Ministerie. Ook heeft cliënte contact opgenomen met DRH die cliënte heeft bericht dat ze reeds op de payroll van het Openbare Ministerie is opgevoerd en dat ze bericht zal krijgen wanneer ze daadwerkelijk met haar werkzaamheden dient te beginnen.
Cliënte heeft zich dan ook, in tegenstelling tot wat er in uw schrijven staat opgenomen, niet schuldig gemaakt aan het willekeurig verbreken van het dienstverband. Indien cliënte immers niet was overgeplaatst had ze zich op 1 november 2017 bij u gemeld en niet bij het Openbare Ministerie. Cliënte beschouwt uw schrijven dan ook, zonder tegenbericht, als niet verzonden.
(…)”
2.4
Bij schrijven van 28 november 2017 heeft verweerder aan de toenmalige gemachtigde van klaagster het volgende bericht:
“(…)
Uit berichtgeving van de directeur van het Departamento Recurso Humano (DRH) is vernomen dat er een ministerraadbeslissing is genomen inzake een overplaatsing van betrokkene naar het Openbaar Ministerie (OM) (Veiligheidshuis), waar betrokkene zich inderdaad schijnt te hebben gemeld. Tevens heeft betrokkene zich gemeld bij het DRH. Om deze reden heeft de onderhavige dienst, anders dan u stelt, niet aangemerkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het willekeurig verbreken van het dienstverband doch dat er hier wel sprake van zou kunnen zijn indien zij zich niet alsnog meldt bij onderhavige dienst.
Reden hiervoor is dat van de directeur van het DRH was vernomen dat de overplaatsing vooralsnog niet was gerealiseerd en dat zij teruggeplaatst diende te worden op de payroll van de DOW, hangende de fomalisatierealisatie van een overplaatsing. De beslissing tot overplaatsing van betrokkene is genomen in de demissionaire periode van het Kabinet Eman II waardoor nu een beslissing van het Kabinet Wever dient te worden afgewacht. De directeur van het DRH heeft gemeld dat zij van de Procureur Generaal heeft vernomen dat de overplaatsing naar het OM geen doorgang kan vinden. De genomen beslissing ter overplaatsing is genomen zonder advies van het OM en wetende dat er daartoe geen formatieplaats bestaat, waardoor het DRH de nieuwe minister belast met Ruimtelijke Ordening en de minister belast met Justitie negatief zal adviseren terzake de overplaatsing. Betrokkene is derhalve niet opgevoerd op de payroll van het OM. Betrokkene dient haar werkzaamheden - al dan niet in een passende functie - bij de DOW te hervatten.
Naar aanleiding hiervan heeft de directeur van het DRH verzocht om, vooruitlopend op de beslissing van de nieuwe ministers, medewerking te verlenen om betrokkene op te roepen haar werkzaamheden bij de DOW te hervatten. Het is niet de bedoeling dat betrokkene non-actief blijft/wordt.
De door betrokkene niet gewerkte dagen, vanaf 1 november 2017, zijn derhalve als vakantiedagen geboekt. Gezien het feit dat een overplaatsing tot op heden niet is gerealiseerd dient betrokkene zich alsnog te melden bij onderhavige dienst.
Naar aanleiding van het bovenstaande wordt betrokkene gesommeerd om zich met ingang van de dag na dagtekening van dit schrijven alsnog bij mij te melden.”
2.5
Bij mail van 30 november 2017 schrijft klaagster, samengevat, aan verweerder dat zij heeft begrepen dat zij terug wordt verwacht op de werkplek in verband met de terugdraaiing van de OM-overplaatsing. Zij vraagt om tien vakantiedagen om de terugkomst te regelen.
Bij mail van 1 december 2017 heeft verweerder het verzoek om vakantiedagen goedgekeurd.
Bij mail van 29 december 2017 heeft verweerder aan klaagster tot en met 31 december 2017 vakantie verleend, met de mededeling dat klaagster zich op 3 januari 2018 om 8.00 uur alsnog diende te melden om haar werkzaamheden bij de DOW te hervatten.
2.6
Klaagster heeft zich per 3 januari 2018 ziek gemeld en is vervolgens arbeidsongeschikt verklaard tot en met 12 februari 2018.
2.7
Klaagster heeft van 13 februari 2018 tot en met 16 februari 2018 vakantie aangevraagd, welke aan haar is verleend.
2.8
Klaagster is van 19 februari 2018 tot en met 20 februari 2018 arbeidsongeschikt verklaard.
2.9
Onder verwijzing naar een brief van 14 september 2017 (zie onder 5.2) schrijft de gemachtigde van klaagster in een brief van 20 februari 2018 aan verweerder onder meer dat klaagster na de beëindiging van haar terbeschikkingstelling niet meer naar de DOW wenste terug te keren en dat de DOW dit ook niet wenselijk acht. Haar positie is, aldus klaagster, zelfs al door een ander vervuld. Klaagster zal in afwachting blijven van de nieuwe, gelijkwaardige positie bij een andere dienst die aan haar zal worden aangeboden.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de beslissing van 29 maart 2018 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster bij brief van 13 november 2017 gesommeerd is zich bij verweerder te melden om haar werkzaamheden bij de DOW te hervatten. Hierna was klaagster arbeidsongeschikt tot 12 februari 2018. Per 13 februari 2018 tot en met 16 februari 2018 had klaagster vakantie. Klaagster was op 19 februari 2018 en op 20 februari 2018 wederom arbeidsongeschikt en had zich op 21 februari 2018 dienen te melden, maar dit heeft zij verzuimd. Het salaris wordt per 1 april aangehouden.
3.2
Klaagster betoogt dat het duidelijk moge zijn dat er spelletjes worden gespeeld. Verweerder wil klaagster niet, haar functie is door een ander vervuld en er zijn geen formatieplaatsen beschikbaar maar klaagster moet zich op het werk melden terwijl zij bij een ander, nog te bepalen dienst te werk zal worden gesteld.
Beoordeling
4.1
Het gerecht overweegt dat tussen partijen niet in geschil is, zie 2.2 en 2.3, dat de terbeschikkingstelling per 20 maart 2018, wat deze ook mocht inhouden, is geëindigd per 1 november 2017. Voorts was in ieder geval vanaf 30 november 2017 tussen partijen niet meer in geschil, zie 2.4 en 2.5, dat van een overplaatsing naar het OM geen, of althans niet meer, sprake was. Uit 2.5 blijkt voorts dat klaagster zich ervan bewust was dat haar werkplek zich niet elders bevond dan bij de DOW en dat zij geacht werd zich daar weer te melden. In de periode vanaf 1 december 2017 heeft klaagster ofwel vakantiedagen opgenomen ofwel is zij arbeidsongeschikt geweest (zie 2.5 tot en met 2.8). De laatste dag van deze periode was 20 februari 2018.
4.2
Klaagster heeft vervolgens per 21 februari 2018 nadrukkelijk geweigerd weer op haar werkplek te verschijnen. Het gerecht oordeelt dat zich hiermee de situatie voordoet, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Lma, dat klaagster opzettelijk nalaat haar dienst te verrichten.
5. Klaagster stelt dat het er desondanks redenen zijn waarom verweerder niet tot aanhouding van het salaris kon besluiten. Het gerecht zal het aangevoerde hieronder bespreken.
5.1.1
Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat de verantwoordelijke minister feitelijk al heeft besloten dat zij niet terug mag keren bij de DOW. Verweerder kan dit niet overrulen.
5.1.2
Het gerecht overweegt dat uit het Handboek wet- en regelgeving rechtspositionele producten blijkt dat verweerder bevoegd is een beschikking als de onderhavige te nemen. Het is niet gebleken dat een ander bestuursorgaan een besluit heeft genomen dat de bestreden beschikking doorkruist.
5.2.1
Klaagster heeft een brief met dagtekening 14 september 2017 overgelegd. Verweerder heeft deze brief niet overgelegd. Het betreft een brief van verweerder aan de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. Verweerder schrijft hierin onder meer:
“(…)
Betrokkene heeft te kennen gegeven niet terug te willen keren naar de DOW en dezerzijds zijn er geen bezwaren hiertoe. Integendeel, het gedrag van betrokkene jegens haar collega’s, superieuren en de directie van de DOW voor haar vertrek voor de terbeschikkingstelling was dermate onprofessioneel, onverantwoordelijk en voor disciplinaire actie vatbaar, dat betrokkene niet gewenst is voor terugkeer bij de DOW.
De DOW heeft inmiddels reeds personen in dienst genomen om haar functie te vervullen en is het dus niet mogelijk om haar functie terug te krijgen en met alle nieuwe indienstnemingen per september 2017 zijn er bij de DOW geen formatieplaatsen over.
Derhalve adviseer ik u om een ministerraadbeslissing te nemen om haar te plaatsen in een dienst of directie binnen uw ministeries voordat haar terbeschikkingstelling ten einde komt, daar betrokkene reeds in vaste dienst is benoemd en ergens geplaatst dient te worden”.
5.2.2
Het gerecht overweegt dat deze brief niet gericht is aan klaagster en dat ook ter zitting onduidelijk is gebleken hoe klaagster over deze brief de beschikking heeft gekregen. Formeel heeft deze brief in de rechtsbetrekking tussen partijen geen betekenis.
Wel ligt het voor de hand dat verzoekster zich de inhoud van de brief aantrekt en dat deze brief haar motivatie, voor zover al aanwezig, om terug te keren bij de DOW niet heeft versterkt. De vragen of er voor klaagster plaats was bij DOW en of betrokkenen nog wel verder wilden samenwerken, zijn echter bij uitstek kwesties die aan de orde hadden dienen te komen in een gesprek op 21 februari 2018. Dat deze vragen speelden, maakte des te meer dat klaagster zich op die datum op haar werkplek diende te melden.
5.3
Gelet op het voorgaande oordeelt het gerecht dat zich geen omstandigheden voordoen die maken dat verweerder, ondanks hetgeen is overwogen onder 4.2, niet bevoegd is de uitbetaling van de bezoldiging van klaagster met ingang van 1 april 2018 te staken.
6 Uit hetgeen hierboven is overwogen, volgt dat het bezwaar van klaagster ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar van klaagster ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 12 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.