Bij brief van 13 november 2017 schrijft verweerder onder meer het volgende aan klaagster:
“Met ingang van 20 maart 2017 werd u ter beschikking gesteld van het bureau van de minister van Ruimtelijke Ordening, Infrastructuur en Integratie voor de resterende duur van het Kabinet Mike Eman II, derhalve tot en met 31 oktober 2017.
Voorafgaand aan uw terbeschikkingstelling heeft er een voorval plaatsgevonden waarbij u, zonder opgave van redenen, niet op de werkplek bij de Dienst Openbare Werken (DOW) bent verschenen. Na enig onderzoek en pogingen om met u contact te krijgen heeft u aangegeven niet meer bij onderhavige dienst werkzaam te willen zijn. Hierdoor bent u ter beschikking gesteld aan bovenvermeld bureau van de minister, met de achterliggende bedoeling dat u na beëindiging van de terbeschikkingstelling een overplaatsing dient te hebben gevonden.
Gezien het feit dat een overplaatsing tot op heden niet is gerealiseerd diende u zich, conform vigerende bepalingen, na beëindiging van de terbeschikkingstelling, zijnde op 1 november 2017, te melden bij uw huidige dienst, in casu zijnde de DOW. Naar aanleiding hiervan bent u ook weer opgevoerd op de Payroll van de DOW, pending een eventuele overplaatsing.
Onderhavige dienst heeft tot op heden niets vernomen inzake een eventuele overplaatsing. (…)
U heeft zich tot op heden niet gemeld bij de DOW, hetwelk kan worden aangemerkt als het willekeurig verbreken van het dienstverband. U wordt gesommeerd om zich, met ingang van de dag na datum van dagtekening van deze brief, om 08.00 uur bij mij te melden om uw werkzaamheden bij de DOW te hervatten.”