ECLI:NL:OGAACMB:2018:92

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
GAZ 18/2018
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen fictieve weigering van de Minister van Justitie om te beslissen op verzoek tot bevordering en toekenning van waarnemingstoelage

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar bij de politie van Sint Maarten, bezwaar aangetekend tegen de fictieve weigering van de Minister van Justitie om te beslissen op zijn verzoek tot bevordering tot de rang van inspecteur van politie en de toekenning van een waarnemingstoelage. Klager had in februari 2018 verzocht om zijn rechtspositie te herzien, maar de minister heeft hierop niet tijdig gereageerd. Klager heeft eerder, in 2012 en 2014, ook verzoeken ingediend, maar deze zijn eveneens onbeantwoord gebleven. Het gerecht heeft vastgesteld dat er sprake is van een onredelijke termijn waarbinnen de minister had moeten beslissen. De rechter oordeelt dat het bezwaar gegrond is en dat de minister binnen vier weken na de uitspraak moet beslissen op het verzoek van klager. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klager, vastgesteld op NAf 1.400,--.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM201800314-GAZ 18/2018
Datum: 19 november 2018
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(klager),
wonende te Sint Maarten,
klager,
gemachtigde: dhr. L.C.J. Lewis
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD.

1.Aanduiding bestreden besluit

De fictieve weigering van verweerder te beslissen op het verzoek van klager, verwoord in zijn brief van 12 februari 2018 betreffende bevordering tot Medewerker Interne Zaken in de rang van Inspecteur van politie, alsmede toekenning van een waarnemingstoelage.

2.Het procesverloop

Op 21 maart 2018 heeft klaagster ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht) een bezwaarschrift (met producties) ingediend.
Op 8 juni 2018 heeft verweerder een contra- memorie met producties ingediend.
Mondelinge behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2018. Klager is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde aantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.
3.
Feiten en standpunten
3.1
De volgende feiten staan vast.
- Klager, geboren op (geboortedatum) te (geboorteplaats) is bij Landsbesluit van 28 december 1992 no. 2 per 1 augustus 1990 tot 1 november 1990 op basis van een tijdelijk arbeidsovereenkomst in dienst genomen werkzaam bij de Staf van de Hoofdcommissaris van Politie bij het Korps Politie Nederlandse Antillen.
- Bij Landsbesluit van 28 december 1992 no. 12 is klager per 1 november 1990 benoemd tot adspirant- agent van politie in tijdelijke dienst bij de Staf van de Hoofdcommissaris van Politie.
- Bij Landsbesluit van 28 december 1992 no. 41 is klager per 1 juli 1992 benoemd tot agent van politie in vaste dienst bij het KPNA korpsonderdeel Curaçao.
- Bij Landsbesluit van 28 augustus 1996 no. 54 is klager bevorderd tot agent van politie 1ste klasse bij KPNA standplaats Sint Maarten.
- Bij Communiqué van 16 februari 2009 no 16/2009 is klager per 1 maart 2009 voor de duur van zes maanden overgeplaatst naar Sectie Interne Zaken en kwaliteit.
- Met het oog op de overgang naar het land Sint Maarten als de nieuwe bestuursorganisatie kreeg klager bij brief van 20 september 2010 een nieuwe plaatsing aangeboden. Dit betrof de functie van ‘senior medewerker interne zaken’ bij de Korps Politie Sint Maarten (KPSM) met als schaal 8, bezoldigingstrede 8.
- Bij Landsbesluit van 29 juni 2012 no. LB-12/0467 is de rechtspositie van klager retroactief met ingang van 10 oktober 2010 vastgesteld in schaal 8 trede 8 in de functie van Medewerker Interne Zaken met als rang inspecteur van politie conform het Rechtspositie Besluit KPNA 2000.
- Bij schrijven van 20 augustus 2012 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek zijn rechtspositie recht te trekken c.q. vast te stellen in schaal 10 conform het inschalingsadvies van FUWASYS alsmede toekenning van een waarnemingstoelage in verband met waarneming tijdens de afwezigheid van de Chef Interne Zaken.
- Bij brief van 22 juli 2014 en 12 februari 2018 heeft klager verweerder wederom verzocht zijn rechtspositie vast te stellen conform verzoek.
- Verweerder heeft tot op heden geen gevolg gegeven aan het verzoek van klaagster.
3.2
In het bezwaarschrift verzoekt klager –kortweg- te bepalen dat verweerder binnen een maand na datum van de uitspraak een besluit neemt op zijn verzoek. Het bezwaar ziet volgens de toelichting van klager op het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek tot bevordering naar de rang van inspecteur per 10 oktober 2010.
3.3
Klager voert, samengevat, aan dat hij ten onrechte in politie salarisschaal 8 is geplaatst terwijl de functie conform het inschalingsadvies gekoppeld is aan politie salarisschaal 10. Bovendien fungeert klager als waarnemer bij afwezigheid van Chef Interne Zaken. Ook stelt klager dat collega’s die na hem in dienst zijn getreden wel zijn bevorderd. Klager meent dat hij hierdoor discriminatoir wordt behandeld en heeft daarom, mede gelet op zijn opgebouwde ervaring binnen het Korps, verschillende verzoeken aan verweerder gericht. Klager wijst op het Rechtspositiebesluit KPNA 2000, zoals gewijzigd, waaruit volgt dat tot en met de rang van inspecteur sprake is van automatische bevordering, volgens het beleid van verweerder.
3.4
Verweerder ontkent dat er sprake is van een fictieve weigering nu de termijn tussen het schrijven van 12 februari 2018 en het ingediend bezwaarschrift vijfeneenhalf week bedraagt. Voor wat betreft de rechtspositie van klager is dit per 10 oktober 2010 vastgesteld en onlangs onherroepelijk geworden aangezien klager er geen bezwaar of administratief beroep tegen heeft ingesteld. Van een automatische bevordering kan alleen sprake zijn indien een politieambtenaar succesvol solliciteert nadat er een vacature is opengesteld. Van een ongelijke behandeling op grond van het vorenstaande is er dus geen sprake. Vervolgens is de verwijzing naar de koppeling onjuist nu dit een Curaçaose functie betreft.

4.Beoordeling

4.1
Het gerecht stelt voorop dat het in deze zaak gaat om de vraag of verweerder heeft nagelaten tijdig te beslissen op een verzoek van klager.
4.2
Artikel 41, eerste lid van de Rar bepaalt dat het bezwaarschrift wordt ingediend binnen dertig dagen na de dag, waarop de aangevallen beschikkingen of de aangevallen handeling of weigering genomen, verricht of uitgesproken is. Van een weigering door een administratief orgaan om te handelen of te beschikken of te beschikken kan eerst sprake zijn, indien een aanvraag tot handelen of beschikken is gericht tot het betreffende bestuursorgaan. Verweerder is er blijkens de contramemorie kennelijk van uit gegaan dat klager pas in februari 2018 om een besluit heeft gevraagd. Dat is onjuist. In dit geval heeft klager op 20 augustus 2012 gevraagd om zijn rechtspositie recht te trekken, naar inspecteur van politie. Hij heeft dit verzoek herhaald in juli 2014 en februari 2018, echter is een beslissing uitgebleven. Het gerecht stelt vast dat tussen het eerste verzoek van klager en de indiening van het bezwaarschrift bij het gerecht ongeveer vijf jaar en zeven maanden zijn verstreken.
4.3
Voor de beslissing op een verzoek zoals dat van klager, geldt geen wettelijke beslistermijn. Dit betekent dat verweerder binnen een redelijke termijn op dit verzoek moet beslissen. Naar het oordeel van het gerecht was op 21 maart 2018, toen klager zijn bezwaarschrift bij het gerecht indiende, een redelijke beslistermijn verstreken.
4.4
Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat er sprake is van een bezwaarschrift ingediend door belanghebbende tegen de weigering om te beschikken of handelen als bedoeld in de Rar dat gegrond moet worden verklaard. Verweerder moet alsnog binnen een bepaalde termijn een beschikking geven. Het Gerecht ziet aanleiding verweerder een termijn van vier weken te geven om alsnog op het verzoek van klager te beslissen.
4.5
Het Gerecht acht termen aanwezig om te bepalen dat het land Sint Maarten aan klager een bedrag betaalt als vergoeding van door klager gemaakte proceskosten. Deze worden naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bepaalt op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
5.1
verklaart het bezwaar gegrond;
5.2
draagt verweerder op binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak te beslissen op voormeld verzoek van klager;
5.3
veroordeelt het Land Sint Maarten tot vergoeding aan klager van een bedrag van NAf. 1.400,-- voor de kosten van deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 november 2018.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.