ECLI:NL:OGAACMB:2018:89

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
GAZ 21/2018
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtspositie van een ambtenaar na beëindiging van het ministerschap en de gevolgen voor de terugkeer naar de functie van Diensthoofd Vergunningen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten op 19 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een voormalige minister, en de Gouverneur van Sint Maarten en de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur. Klager was benoemd tot Diensthoofd Vergunningen en werd later minister van VROMI. Na zijn ontslag als minister stelde klager dat hij recht had op terugkeer naar zijn functie als Diensthoofd Vergunningen, maar verweerder stelde dat er geen formeel besluit was genomen tot zijn herbenoeming en dat hij automatisch was ontheven van zijn functie toen hij minister werd.

Het Gerecht overwoog dat er geen besluit was genomen tot non-activiteitstelling van klager toen hij minister werd, en dat er ook geen besluit was genomen tot herstel in activiteit na zijn ministerschap. Klager had weliswaar werkzaamheden verricht als Diensthoofd Vergunningen, maar verweerder kon zich niet beroepen op het ontbreken van een formeel besluit tot herstel in activiteit. Het Gerecht oordeelde dat het bestreden besluit niet kon worden gedragen door de motivering die verweerder had gegeven en verklaarde het bezwaar van klager gegrond.

De uitspraak leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en de veroordeling van het Land Sint Maarten tot vergoeding van proceskosten aan klager. Het Gerecht benadrukte dat de rechtspositie van ambtenaren na beëindiging van een ministerschap zorgvuldig moet worden beoordeeld, vooral in het licht van de relevante wetgeving en de feitelijke omstandigheden.

Uitspraak

Zaaknummer: GAZ 21/2018 -SXM201800355
Datum: 19 november 2018
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
(klager),
wonende in Sint Maarten,
klager,
gemachtigde: mr. M. Hoeve
en:
1. DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,
en
2. DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUUR
verweerders,
gemachtigden: mr. A.A. Kraaijeveld

1.Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van 27 maart 2018 waarbij verweerder heeft besloten klager niet voor te dragen als Hoofd Afdeling Vergunningen.

2.Het procesverloop

Op 9 april 2018 heeft klager een bezwaarschrift (met producties) ingediend ter griffie van het gerecht in ambtenarenzaken (hierna: het gerecht).
Verweerder heeft op 21 juni 2018 een contramemorie ingediend.
De mondelinge behandeling van het bezwaar heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2018, waarbij klager is verschenen met zijn gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

3.1
De volgende feiten staan vast
  • Klager is met ingang van 1 april 2011 benoemd tot Diensthoofd Vergunningen.
  • Bij Landsbesluit van 27 november 2015 is klager per diezelfde datum benoemd tot minister van VROMI. Er is geen Landsbesluit genomen tot nonactiefstelling van klager.
  • Aan klager is bij Landsbesluit van 20 december 2016, per die datum, eervol ontslag als minister verleend. Er is geen Landsbesluit genomen waarin klager in activiteit wordt hersteld.
  • In januari 2017 deelt de secretaris-generaal (SG) van de Ministerie van VROMI aan klager mee (via whats app) “we need to talk about you intention at VROMI.” Ook per whats app deelt de SG klager mee dat hij op 1 april 2017 zijn werk moet hervatten.
  • Op 30 maart 2017 is een verklaring van geen bezwaar afgegeven door de Veiligheidsdienst van Sint Maarten over klager. Hieruit blijkt dat klager op 7 maart 2017 is aangemeld voor een veiligheidsonderzoek en dat de uitkomst van het onderzoek bestaat er geen bezwaar tegen vervulling door klager van de functie Diensthoofd Vergunningen.
  • Op 14 juni 2017 schrijft de minister aan klager een brief met als onderwerp: ‘Attitude unbecoming a civil servant’. In de brief stelt de minister dat klager een aantal instructies niet heeft opgevolgd. De minister adviseert klager in deze brief zijn houding te wijzigen en voortaan alle verzoeken van het kabinet van de minister uit te voeren. De brief bevat een waarschuwing dat anders disciplinaire maatregelen kunnen worden genomen.
  • Op 16 juni 2017 schrijft de minister een memo aan de secretaris-generaal waarin staat:
  • Op 27 juni 2017 heeft klager bij de minister een bezwaarschrift ingediend tegen zowel de brief van 14 juni 2017 als het memo van 16 juni 2017. Verweerder heeft in het bestreden besluit op dit bezwaar beslist.
3.2
Standpunten van partijen
3.2.1
Blijkens het bestreden besluit en de contramemorie was het niet de bedoeling van verweerder om met de brief van 14 juni 2017 een waarschuwing te geven. Het besluit meldt nadrukkelijk dat er geen intentie is om disciplinaire maatregelen tegen klager te nemen. Verder meldt het besluit dat klager niet zal worden voorgedragen voor herbenoeming in de functie van Hoofd Vergunningen. Verweerder stelt in dit besluit dat klager vanaf het moment dat hij minister werd, automatisch, op grond van de Landsverordening tot regeling van de nonactiviteitstelling van politiek gezagsdragers, uit zijn functie van Diensthoofd vergunningen was ontheven. Een minister kan immers niet tegelijkertijd een ambtenaar zijn. Een terugkeergarantie in de oude functie is er niet en dat weet elke ambtenaar. Het feit dat klager daarover, toen hij minister werd, geen expliciete beslissing heeft gekregen, doet daaraan niet af, aldus verweerder. Klager is nooit herbenoemd in zijn oude functie. Verweerder wijst er voorts op dat klager de Gouverneur als (mede-)verweerder in de procedure betreft, maar dat er geen besluit door de Gouverneur is genomen. Verweerder meent voorts dat klager geen belang meer heeft bij de procedure voor zover het de klacht over de brief van 14 juni 2017 betreft. Verweerder stelt dat er geen recht bestaat op terugkeer in de oude functie. Verweerder wijst hiertoe op artikel 51 van de Staatsregeling en op de Landsverordening tot regeling van de non-activiteitstelling van politieke gezagdragers (hierna: LV politiek gezagsdragers). Voor “ontheffing van de waarneming van zijn ambt” in artikel 4 van de LV politieke gezagsdragers, moet worden gelezen: “ontheffen uit de functie”. In het belang van de dienst kan de functie worden opgevuld, zodra een ambtenaar minister wordt. Het belang van klager is dat hij kan terugvallen op een ambtelijke positie. In aanvulling hierop wijst verweerder op het beleid inzake her- en overplaatsing 2012, dat ook op terugkerende minister van toepassing is. Blijkens dit beleid is terugkeer in de oude functie de eerste keus, maar zijn hierop uitzonderingen mogelijk. Verweerder meent dat klager uit het enkele feit dat hij korte tijd werkzaamheden heeft uitgevoerd in zijn functie, niet kan afleiden dat hij op die plaats is teruggeplaatst.
3.2.2
Klager stelt zich op het standpunt dat hij, nadat hij niet langer minister was, is teruggekeerd in de functie van Diensthoofd vergunningen, per 1 april 2017. Dit blijkt uit de whats app-conversatie met de SG, uit het aangevraagde en uitgevoerde veiligheidsonderzoek en uit het feit dat klager het werk van Diensthoofd Vergunningen daadwerkelijk heeft verricht, blijkend uit contacten over ingediende bouwvergunningen. Een herbenoemingsbesluit is daarvoor niet nodig. Wel had klager, op grond van artikel 3, tweede lid, van de LV politiek gezagsdragers een besluit tot in actief stelling moeten krijgen. Ter zitting heeft klager er nog op gewezen dat de functie Hoofd vergunningen in de periode dat hij minister was, niet is opgevuld, maar is waargenomen. Klager meent dat verweerder hem niet kan tegenwerpen dat er geen terugkeergarantie bestaat, nu klager al lang in zijn voormalige functie is teruggekeerd. Klager betwist voorts gemotiveerd dat hij zijn werk niet naar behoren heeft uitgevoerd.
3.3
Relevante regelgeving
Artikel 3 van de LV politieke gezagdragers, luidt, voor zover hier relevant:
1. De landsdienaar, die (…)een benoeming tot Minister (…) aanvaardt, wordt met ingang van de dag waarop hij de eed (verklaring en belofte) als bedoeld in respectievelijk artikel 41 en artikel 56 van de Staatsregeling van Sint Maarten aflegt, door het bevoegde gezag op non-activiteit gesteld.
2. Met ingang van de dag, waarop hij ophoudt (…) Minister (…) te zijn, wordt de landsdienaar door het bevoegde gezag in activiteit hersteld, tenzij zijn ambtsbetrekking reeds eerder mocht zijn geëindigd.
Artikel 4 van de LV politieke gezagdragers luidt:
De overeenkomstig artikel 3 op non-activiteit gestelde landsdienaar is ontheven van de waarneming van zijn ambt tot op de dag van zijn weder-inactiviteitstelling. Zijn bezoldiging of loon met inbegrip van eventuele toelagen wordt gedurende de non-activiteit niet genoten.
Artikel 34 van de Staatsregeling luidt:
1. Om minister te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is en niet is uitgesloten van het kiesrecht.
2. Een minister kan niet tegelijk zijn: (…)
h. actief dienend ambtenaar;

4.Het Gerecht overweegt als volgt

4.1
Het Gerecht wijst er op dat verweerder kennelijk abusievelijk heeft gewezen op artikel 51 van de Staatsregeling. Dit moet zijn artikel 34 van de Staatsregeling, waarin het, zoals hierboven blijkt, gaat over de onverenigbaarheid van een aantal functies met het zijn van minister. Artikel 51 van de Staatsregeling betreft de onverenigbaarheid van een aantal functies met het zijn van statenlid.
4.2
Voor zover klager zich richt op de onjuistheid van de brief van 14 juni 2017, overweegt het Gerecht met verweerder, dat het bestreden besluit duidelijk maakt dat deze brief is ingetrokken. De tegen deze brief gerichte gronden van klager kunnen reeds daarom geen doel treffen. Ook stelt verweerder terecht dat er geen besluit voorligt van de Gouverneur, zodat het beroep in zoverre inderdaad niet ontvankelijk is.
4.3
Naar het oordeel van het Gerecht kan de vraag of een ambtenaar, nadat hij minister is geweest, een recht heeft op terugkeer in zijn oude functie, in dit geval in het midden blijven, gelet op het navolgende.
4.4
Op het moment dat klager minister werd, is zijn functie niet vervuld. Zoals ter zitting is gebleken, is onbetwist dat er, tot aan klagers feitelijke terugkeer bij het ministerie, op die functie een waarnemer heeft gezeten. Voorts leidt het Gerecht uit de whats app-conversaties tussen klager en de SG af, dat het de bedoeling is geweest dat klager, na zijn ontslag als minister, als Diensthoofd Vergunningen zou terugkeren. Uit de whats app-conversaties blijkt dit weliswaar niet met zoveel woorden, maar het wordt bevestigd door de aanvraag van een veiligheidsonderzoek gericht op het functioneren van klager in de functie van Diensthoofd Vergunningen. In dit verband is nog van belang dat blijkens het door verweerder aangehaalde beleid, het de SG is die de leidende rol heeft bij her- en overplaatsing. Voorts is gebleken dat klager, zodra de, voor klager positieve, uitslag van het veiligheidsonderzoek bekend was, direct in die functie aan het werk is gegaan. Op dat moment was de functie nog steeds niet door een ander ingevuld, zodat verweerder ook daarin geen grond heeft kunnen vinden te oordelen dat klager niet feitelijk weer als Diensthoofd Vergunningen aan het werk is gegaan. Het komt er kort gezegd op neer dat klager al in zijn functie was teruggekeerd toen de brief en het memo werden geschreven. Ook het memo zelf maakt er melding van dat klager al weer enige tijd functioneert als Diensthoofd Vergunningen.
4.5
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er nooit een besluit is genomen waarin klager in activiteit is hersteld, zoals artikel 3, tweede lid, van de LV politieke gezagsdragers voorschrijft. Naar het oordeel van het Gerecht kan verweerder zich, gegeven de vaststelling dat er evenmin een besluit is genomen tot nonactiefstelling toen klager minister werd en gegeven de overwegingen in 4.4 daar niet op beroepen.
4.6
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de motivering die verweerder er aan ten grondslag heeft gelegd. Het bezwaar is gegrond, het bestreden besluit moet worden vernietigd.
4.7
Het voorgaande is aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze worden naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bepaalt op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt van NAf 700,-- voor het bezwaarschrift en een punt van NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
5.1
verklaart het bezwaar voor zover gericht tegen een besluit van verweerder sub 1 niet ontvankelijk;
5.2
verklaart het bezwaar gericht tegen het besluit van verweerder sub 2 gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
5.3
veroordeelt het Land Sint Maarten tot vergoeding aan klager van een bedrag van NAf 1.400,-- voor de kosten van deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 november 2018.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.