ECLI:NL:OGAACMB:2018:70

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
SXM201800191 GAZ00011/2018
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtspositie van een ambtenaar in het kader van inschaling en bezoldiging

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar bij het Korps Politie Sint Maarten, verzocht om haar rechtspositie vast te stellen conform het advies van de Korpschef. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen klaagster en de Minister van Justitie. Klaagster betoogde dat zij te laag en te laat was ingeschaald, en dat zij recht had op een hogere schaal op basis van een intern advies van de Korpschef. Het Gerecht heeft vastgesteld dat aan een intern advies van een beslissingsonbevoegde geen rechten kunnen worden ontleend. Klaagster was in juni 2007 in dienst getreden en had verschillende functies en opleidingen doorlopen, maar het Gerecht oordeelde dat zij pas per 1 juli 2014 recht had op de inschaling in schaal 7, trede 1. De argumenten van klaagster dat zij al eerder recht had op een hogere schaal werden niet onderbouwd. Het Gerecht concludeerde dat het bezwaar van klaagster ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Zaaknummer: SXM201800191 GAZ00011/2018
Datum: 1 oktober 2018
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN Sint Maarten
UITSPRAAK
In het geding van:
(klaagster),
domicilie kiezende in Sint Maarten,
klaagster,
gemachtigde: mr. G. Hatzmann
en:
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
verweerder,
gemachtigden: mr. R.F. Gibson jr.

1.Aanduiding bestreden besluit

Het Landsbesluit van 16 november 2017 waarbij verweerder heeft besloten om klaagster per 1 juli 2014 te plaatsen in schaal 7, trede 1, per 1 januari 2015 in schaal 7, trede 1 en per 1 januari 2016 in schaal 7, trede 2.

2.Het (verdere) procesverloop

Klaagster heeft op 22 februari 2018 op grond van de Regeling ambtenarenrechtspraak (Rar) een bezwaarschrift met bijlagen ingediend bij het Gerecht. Verweerder heeft op 4 april 2018 een contramemorie ingediend.
De mondelinge behandeling van het bezwaar heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2018, waarbij klaagster is verschenen met haar gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Namens verweerder is mevrouw C. Hokahin verschenen bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

3.1
De volgende feiten staan vast.
  • Klaagster is in juni 2007 in dienst getreden bij het toenmalige Korps Politie Nederlandse Antillen, bij de immigratiedienst en per 10 oktober 2010 bij het Korps Politie Sint Maarten.
  • Klaagster is in 2010 bevorderd tot brigadier.
  • Bij landsbesluit van 29 juni 2012 is de bezoldiging van klaagster vastgesteld op schaal 6, trede 5.
  • In januari 2013 is klaagster overgeplaatst naar de divisie Opsporing als recherche-assistent.
  • In januari 2014 is klaagster aan de KMAR politietraining begonnen. Zij is geslaagd voor deze opleiding in juni 2014.
  • Op 4 juli 2014 is klaagster vervolgens beëdigd als rechercheur.
  • Klaagster heeft in maart 2017 aan verweerder verzocht om haar rechtspositie vast te stellen.
  • Bij uitspraak van 26 juni 2017 heeft het Gerecht het bezwaar van klaagster tegen het uitblijven van een besluit gegrond verklaard en bepaald dat verweerder alsnog moet beslissen binnen vier weken.
  • Bij uitspraak van 26 januari 2018 heeft het Gerecht het bezwaar van klaagster tegen het (nog steeds) uitblijven van een besluit gegrond verklaard en bepaald dat verweerder, onder last van een dwangsom, alsnog moet beslissen.
  • Op 31 januari 2018 heeft klaagster het thans bestreden besluit uitgereikt gekregen.
3.2
Standpunten van partijen
3.2.1
Klaagster stelt dat zij te laag en te laat is ingeschaald. Zij betoogt dat zij al per 1 januari 2013, toen zij naar de Divisie Opsporing is overgeplaatst, in het diepe is gegooid en als volwaardig rechercheur heeft gefunctioneerd. Klaagster meent voorts dat zij recht heeft op schaal 8, conform het advies van voormalig Korpschef (hierna: het advies). Deze spreekt weliswaar van schaal 7, maar hiermee wordt schaal 7 bij de Nederlandse politie bedoeld, wat schaal 8 is bij het Korps Politie Sint Maarten. Het besluit meldt ten onrechte niet de rang van klaagster. Dit moet zijn hoofdagent per 1 juli 2014. Klaagster verzoekt het Gerecht om het beroep gegrond te verklaren en, gezien de lange voorgeschiedenis, zelf in de zaak te voorzien.
3.2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster aan het advies geen rechten kan ontlenen, het is slechts een intern advies geweest. Klaagster heeft niet eerder dan per 1 juli 2014 recht op schaal 7, aangezien zij pas in juni 2014 de opleiding tot algemeen opsporingsambtenaar dan wel basisrechercheur met goed gevolg heeft afgerond. De periode dat zij training op de werkvloer heeft gehad geeft haar geen recht op een hogere schaal. Verweerder wijst er voorts op dat klaagster, in strijd met de geldende regels, al direct na haar opleiding in schaal 7 is geplaatst. Plaatsing in schaal 8 is vervolgens pas mogelijk na het met goed gevolg afronden van een specialistische opleiding. Aan deze eis voldoet klaagster niet. De stelling van klaagster dat met ‘schaal 7’ uit het advies van korpschef eigenlijk schaal 8 wordt bedoeld, is niet met feiten ondersteund. Voor het vermelden van een rang in het bestreden besluit bestaat geen noodzaak, reeds omdat deze volgt uit de schaal waarin de ambtenaar is geplaatst. Bij schaal 7 hoort de rang brigadier 1e klasse.

4.Beoordeling

4.1
Het Gerecht overweegt als volgt
4.2
Op grond van artikel 3, derde lid, aanhef en onder d van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000, is aan bezoldigingsschaal 6 en 7 de rang van brigadier verbonden. Uit de wijziging op dit besluit, zoals overgelegd door verweerder ter zitting, blijkt dat aan de bezoldigingsschaal 6 de rang van brigadier is verbonden en dat aan bezoldigingsschaal 7 de rang van brigadier 1e klasse is verbonden. In het bestreden besluit is aan klaagster bezoldigingsschaal 7 toegekend. Hieruit volgt dus dat klaagster de rang van brigadier 1e klasse heeft. Verweerder heeft aldus terecht gesteld dat er geen noodzaak is om de rang in het besluit te vermelden.
4.3
Het betoog van klaagster dat in het advies schaal 8 wordt bedoeld, waar van schaal 7 wordt gesproken, is, zoals ter zitting is gebleken, enkel gebaseerd op wat klaagster en haar collega’s hebben gesteld. Een bron voor deze informatie heeft zij niet gegeven en is ook overigens niet gebleken. Daarmee is dat betoog onvoldoende onderbouwd.
4.4
Ook overigens is er geen aanleiding om te oordelen dat klaagster vanwege het advies recht heeft op schaal 8. Wat de voormalig Korpschef heeft geadviseerd over de inschaling van politieambtenaren, is immers niet meer dan dat: een advies. De beslissingsbevoegdheid lag en ligt niet bij de Korpschef. Hiermee kan dan ook bij klaagster niet een in rechte te honoreren vertrouwen zijn gewekt dat zij conform dit advies zou worden ingeschaald.
4.5
De conclusie is dat klaagster niet te laag is ingeschaald.
4.6
Voor wat het moment van inschaling in schaal 7 betreft, heeft verweerder naar het oordeel van het Gerecht ook het gelijk aan zijn zijde. De enkele omstandigheid dat klaagster per 1 januari 2013 bij de Divisie Opsporing in het diepe zou zijn gegooid, brengt niet al met zich mee dat zij al per die datum op het niveau van een rechercheur (die wel zijn opleiding heeft afgerond) functioneerde. Dat daarvan in het geval van klaagster toch sprake van was, heeft zij niet onderbouwd.
4.7
De conclusie is dat klaagster niet te laat in schaal 7 (trede 1) is geplaatst.
4.8
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bezwaar van klaagster niet slaagt. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 1 oktober 2018.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de regeling Ambtenarenrechtspraak.