ECLI:NL:OGAACMB:2018:68

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
AUA201700072
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing uitbetaling niet genoten atv-dagen en vakantiedagen door de Minister van Justitie en Onderwijs

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar in Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitbetaling van niet genoten atv-dagen en vakantiedagen door de Minister van Justitie en Onderwijs. Klager had zijn verzoek ingediend op basis van de ATV-regeling en de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn aanspraak op de niet genoten atv-dagen en vakantiedagen had verloren, omdat deze betrekking hadden op het kalenderjaar voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar. Klager had in de jaren 2009, 2010 en 2011 niet alle vakantiedagen en atv-dagen opgenomen, wat leidde tot een negatief saldo aan vakantiedagen. Het gerecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek door de Minister terecht was, gezien de overzichten van de door klager opgenomen dagen en de geldende wet- en regelgeving. De uitspraak werd gedaan op 24 september 2018, waarbij het bezwaar van klager ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 24 september 2018
GAZA nr. AUA201700072
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE EN ONDERWIJS,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 2 februari 2012 heeft het waarnemend hoofd van het Departamento pa Asuntonan di Casino (hierna: DAC) verweerder verzocht om uitbetaling van de door klager niet genoten vakantie-, atv-dagen en extra rustdagen.
Bij brief van 14 september 2012 heeft verweerder voornoemd verzoek afgewezen.
Daartegen heeft klager op 17 oktober 2012 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 28 december 2012 en op 29 januari 2013 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2018, waarbij klager in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde zijn verschenen.
Verweerder heeft op 26 maart 2018 een akte ingediend.
Klager heeft bij contra-akte van 21 mei 2018 hierop gereageerd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking in oktober 2012 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klager is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
De feiten
2.3
Het gerecht gaat uit van de volgende feiten.
Bij landsbesluit van 11 juni 2012 is aan klager met ingang van 26 januari 2012 eervol ontslag verleend uit overheidsdienst wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Klager was werkzaam bij DAC. Klager was in 2009, 2010 en 2011 (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt.
Het waarnemend hoofd van DAC heeft bij brief van 2 februari 2012 namens klager verweerder verzocht om uitbetaling van de door klager niet genoten vakantie-, atv- en extra rustdagen, zijnde 31 vakantiedagen over 2010, 2011 en 2012, 13 atv-dagen over 2011 en 19 extra rustdagen.
Verweerder heeft het verzoek niet ingewilligd en heeft daarbij verwezen naar de zijdens DAC verstrekte overzichten ten aanzien van de door klager opgenomen vakantie-, atv- en extra rustdagen en de betreffende wet- en regelgeving.
Extra rustdagen
2.4
Met extra rustdagen wordt bedoeld, de vrije dagen die aan de overheidswerknemers werkzaam in continu dienst (de wachtlopers zoals klager) worden toegekend wanneer betrokkenen volgens dienstrooster op officiële feestdagen hebben gewerkt. Het betreft beleid van de overheid vooruitlopend op de wettelijke vastlegging hiervan. Conform dit beleid dienen de extra rustdagen over een kalenderjaar in hetzelfde kalenderjaar te worden opgenomen. Indien de extra rustdagen niet worden opgenomen binnen het kalenderjaar, verliest de wachtloper de aanspraak op de extra rustdagen. De niet genoten extra rustdagen kunnen niet verzilverd worden (circulaire 02-07-1999).
Het gerecht is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat klagers verzoek om uitbetaling van de niet genoten extra rustdagen niet toewijsbaar is.
Vakantiedagen
2.5
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (hierna: Lvvda) heeft de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak op vakantie met behoud van vol inkomen op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen, gesteld in dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Lvvda wordt, voor zover aan de ambtenaar in een kalenderjaar het hem volgens dit hoofdstuk toekomende aantal vakantiedagen niet is verleend, hem de niet genoten vakantie in het daaropvolgend kalenderjaar aaneengesloten verleend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, verliest de ambtenaar, behoudens het bepaalde in artikel 7, zijn aanspraak op het door hem niet genoten aantal vakantiedagen, betrekking hebbende op het kalenderjaar, voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar.
2.6
Verweerder heeft het volgende aangevoerd:
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Lvvda verloor klager in 2011 zijn aanspraak op de nog niet door hem opgenomen vakantiedagen van 2009 zijnde 25 vakantiedagen. Klager had op 1 januari 2011 nog aanspraak op 50 vakantiedagen (zijnde 25 vakantiedagen over 2010 en 25 vakantiedagen over 2011). Klager heeft in 2011 66 vakantiedagen opgenomen, waardoor hij op 1 januari 2012 een negatief saldo had van 16 vakantiedagen. Klager had over 2012 aanspraak op 2 vakantiedagen. Klager heeft van 1 tot en met 25 januari 2012 vakantiedagen opgenomen. Op 26 januari 2012 was klager derhalve nog (ten minste) 14 vakantiedagen verschuldigd die hij ten onrechte had opgenomen.
2.7
Het gerecht stelt voorop dat een situatie zoals voorzien in artikel 7 Lvvda zich hier niet voordoet. Op basis van artikel 6, tweede lid, van de Lvvda verloor klager zijn aanspraak op de door hem niet genoten vakantiedagen die betrekking hebben op het kalenderjaar voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar. De omstandigheid dat klager de vakantiedagen wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, zet - anders dan klager heeft betoogd - de toepasselijkheid van voornoemd artikel niet opzij.
Verweerder is uitgegaan van de zijdens DAC verstrekte overzichten ten aanzien van de door klager opgenomen vakantiedagen. Het gerecht heeft geen reden om aan de juistheid van de gegevens op deze overzichten te twijfelen. Klager heeft de inhoud van de overzichten ook niet gemotiveerd (met stukken) betwist.
Het gerecht is van oordeel dat verweerder, gelet op voornoemde overzichten en de Lvvda, terecht tot afwijzing van het verzoek tot uitbetaling van niet genoten vakantiedagen heeft kunnen komen.
Atv-dagen
2.8
De aanspraak op atv-dagen is gebaseerd op de (buitenwettelijke) ATV-regeling. De ATV-regeling bepaalt met betrekking tot atv-dagen bij arbeidsongeschiktheid onder meer het volgende:
Indien collectieve en vrij op te nemen atv-dagen niet genoten kunnen worden vanwege kortdurende arbeidsongeschiktheid korter dan 6 maanden aaneengesloten of langdurige arbeidsongeschiktheid langer dan 6 maanden aaneengesloten, kunnen hiervoor vervangende dagen worden vastgesteld. Indien het opnemen van deze vervangende dagen in het lopende jaar niet mogelijk is, kunnen deze eenmalig worden overgeheveld naar het daarop volgend jaar, waarna zij indien niet opgenomen in dat jaar, komen te vervallen.
2.9
Verweerder heeft het volgende aangevoerd. Klager had recht op 13 atv-dagen per jaar. In 2009 had klager zijn 13 atv-dagen niet opgenomen. In 2010 heeft klager die atv-dagen ook niet opgenomen, zodat op 1 januari 2011 de aanspraak van klager op de atv-dagen over 2009 - gelet op de ATV-regeling - is komen te vervallen. In 2010 had klager 5 atv-dagen over dat jaar opgenomen. Op 1 januari 2011 had klager dus aanspraak op 8 atv-dagen over 2010 plus 13 atv-dagen over 2011 (totaal 21 atv-dagen). In 2011 heeft klager 19 atv-dagen opgenomen, waardoor hij op 1 januari 2012 nog een saldo had van 2 atv-dagen over 2011 plus 1 atv-dag over 2012. Klager had dus nog een tegoed van 3 atv-dagen.
Klager had bij zijn pensionering totaal (ten minste) 11 vakantie-/atv-dagen (-14 vakantiedagen plus 3 atv-dagen) teveel opgenomen, zodat ook het verzoek tot uitbetaling van de 3 niet opgenomen atv-dagen afgewezen dient te worden.
2.1
Op basis van voornoemde ATV-regeling verloor klager zijn aanspraak op de door hem niet genoten atv-dagen die betrekking hebben op het kalenderjaar voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar.
Het gerecht is van oordeel dat verweerder, gelet op voornoemde overzichten van DAC en de ATV-regeling en de gebleken teveel opgenomen vakantie-/atv-dagen, terecht tot afwijzing van het verzoek tot uitbetaling van niet genoten atv-dagen heeft kunnen komen.
2.11
Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar ongegrond is.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.M.D. Angela, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).