ECLI:NL:OGAACMB:2018:54

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
GAZA nr. 989 van 2016 / AUA201600171
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discretionaire bevoegdheid van de Gouverneur bij ambtenarenbevordering en toetsing van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, die zich richtte tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar schaal 8 door de Gouverneur van Aruba. De afwijzing vond plaats op basis van een negatief advies van haar leidinggevende, dr. [X], en een hoge mate van arbeidsongeschiktheid van klaagster in de voorgaande jaren. Klaagster voerde aan dat zij naar behoren functioneerde en dat een collega, [A], wel was bevorderd, maar het gerecht oordeelde dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de werkzaamheden van klaagster en haar collega wezenlijk verschilden. Het gerecht benadrukte dat de bevoegdheid van de Gouverneur om ambtenaren te bevorderen discretionair is en dat deze beslissing slechts terughoudend kan worden getoetst. De rechter concludeerde dat de afwijzing van het verzoek van klaagster in stand kon blijven, omdat de Gouverneur in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen. De uitspraak werd gedaan op 2 juli 2018, waarbij het gerecht de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand liet en geen proceskostenveroordeling oplegde, aangezien klaagster materieel in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 2 juli 2018
GAZA nr. 989 van 2016 / AUA201600171
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
procederende in persoon,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 5 april 2016 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klaagster tot bevordering naar schaal 8 afgewezen.
Tegen deze brief heeft klager op 3 mei 2016 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 8 juli 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 september 2016, alwaar klaagster bijgestaan door haar gemachtigde is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde.
Verweerder heeft op 23 januari 2017 nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op 24 maart 2017 een akte ingediend.
Klaagster heeft op 22 mei 2017 een reactie ingediend op de nadere ingediende stukken en voornoemde akte.
Verweerder heeft op 23 juni 2017 hierop gereageerd.
Uitspraak is vervolgens nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.2
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. Dit betekent dat de in de brief van 5 april 2016 vervatte afwijzing onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
2.3
Bij akte van 24 maart 2017 heeft verweerder verzocht de nietigheid van de beslissing voor gedekt te verklaren. Nu daarmee het bevoegdheidsgebrek geheeld is, zal het gerecht bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de vernietigde afwijzing in stand te laten.
2.4
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede grond heeft beslist om het verzoek van klaagster af te wijzen. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.5
Naar aanleiding van het verzoek van klaagster tot bevordering heeft haar toenmalige leidinggevende dr. [X] negatief geadviseerd. In een brief van 6 september 2013 schrijft hij het volgende:
“[Klaagster] is als verpleegkundige (…) op haar verzoek intern overgeplaatst (…) naar de afdeling Beleid en Voorlichting voor het verrichten van voorlichtingswerkzaamheden binnen deze afdeling.
Vanaf de datum van haar plaatsing tot heden blijkt, dat zij een persoon is die geen motivatie heeft om de aan haar opgedragen werkzaamheden op te pakken en te verwerken. (…)
[Aan Klaagster] opgedragen werkzaamheden heeft zij voor het merendeel uitgevoerd in samenwerking en onder toezicht van haar overige collega’s daar zij geen kennis heeft over voorlichtingswerkzaamheden. Zij voldoet niet aan de minimum vereiste niveau om de opgedragen werkzaamheden binnen de afdeling Beleid en Voorlichting uit te voeren. Een voorbeeld hiervan is het opstellen van een boek over vaccinatie, welk tot nu toe nog niet gereed is.
Over haar diensten en werkzaamheden kan dezerzijds niet veel op haar gerekend worden daar zij een hoge verzuim (AO) staat heeft. Ten slotte manipuleert zij met de beleidsregels van WASPTIME machine van In/Out Swipen en haar teamgeest is niet voldoende met haar overige collega’s.
Gezien het bovenstaande bestaan er dezerzijds bezwaren om [klaagster] te bevorderen tot commies, daar er geen gunstige beoordeling kan worden gegeven over haar gedrag en werkprestatie.”
2.6
Het Managementteam Directie Volksgezondheid heeft in een brief van 3 december 2013 aan de Minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport geadviseerd om klaagster te herkeuren. Redengevend daarvoor is dat klaagster volgens het verzuimoverzicht over de periode januari 2009 tot en met november 2013 in totaal 347 dagen arbeidsongeschikt is geweest.
2.7
In een brief van 1 augustus 2014 schrijft de opvolgend leidinggevende [Y], onder meer het volgende:
“-alhoewel het advies van dhr. [X] negatief was, ben ik van mening dat [klaagster] vanaf april 2013 tot heden een redelijk werkgedrag en –prestatie vertoont;
-opdrachten die opgedragen worden voert [klaagster] binnen de overeengekomen tijdsperiode uit en toont voldoende initiatieven in haar werkinhoud;
-[klaagster] verschijnt nagenoeg op tijd op haar werk hoewel haar ziekteverzuim van medio 2013 tot medio 2014 frequent maar kortdurend was.
Als leidinggevende gaat mijn advies conform het verzoek van [klaagster] om haar in aanmerking te laten komen voor een bevordering naar schaal 8.”
2.8
Het Managementteam Directie Volksgezondheid heeft in een brief van 30 december 2014 de Minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport geadviseerd. Daarin wordt gerefereerd aan zowel het advies van dr. [X] als het advies van [Y]. Verder is onder meer het volgende opgemerkt:
“In het functie inventarisatieformulier van betrokkene staat vermeld dat betrokkene administratieve taken en werkzaamheden op het gebied van public relations (HBO-functie) verricht. Evenwel dient aangemerkt te worden dat betrokkene geen seminars/workshops/persconferenties en interviews op radio en of televisie geeft.
Conform de Bezoldingsregeling Aruba 1986 kan een bevordering naar de rang van commies (hoofdschaal 8) plaatsvinden op grond van de door de betrokkene beklede functie, welke een waardering op het niveau van commies rechtvaardigt en voorts met dien verstande dat de betrokkene reeds ten minste twee jaar in dienst in de rang van adjunct-commies 1e klasse (hoofdschaal 7) moet hebben volbracht.
Gezien [klaagster] veelvuldig en langdurig afwezig is door arbeidsongeschiktheid (ao) heeft de Directie Volksgezondheid betrokkene voorgedragen voor een medische herkeuring.”
2.9
Op 3 juni 2015 heeft het Departamento Recurso Humano de functie van klaagster aan de hand van een functie-inventarisatieformulier gewaardeerd op het niveau van schaal 7.
2.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van klaagster tot bevordering naar schaal 8 afgewezen. Ter onderbouwing is opgemerkt dat uit ambtsberichten van het managementteam van de Directie Volksgezondheid is vernomen dat klaagster niet op het vereiste niveau functioneert, dat de door klaagster beklede functie van administratief medewerkster bij de Directie Volksgezondheid maximaal is gewaardeerd op he niveau van schaal 7, dat klaagster met ingang van 1 november 2007 al de maximale waardering van de functie had bereikt (schaal 7), en dat zij daarom niet bevorderd kan worden.
2.11
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert onder meer aan dat leidinggevende Kappel positief heeft geadviseerd, dat zij de werkzaamheden naar volle tevredenheid van haar leidinggevenden verricht en dat collega [A] wel is bevorderd naar het niveau van schaal 8.
2.12
Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen om het verzoek van klaagster af te wijzen. Redengevend daarvoor is met name het negatieve advies van toenmalig leidinggevende dr. [X] (zie 2.5) en het advies van het managementteam om klaagster te laten herkeuren vanwege een verzuim van 347 dagen in vier jaar tijd (zie 2.6).
2.13
Klaagster beroept zich voorts op het gelijkheidsbeginsel. In dat verband wijst belanghebbende op haar collega [A], die ook als PR assistente en administratief medewerkster werkzaam is. Naar het oordeel van het gerecht is er geen sprake van een gelijke geval nu deze collega andere werkzaamheden verricht. Zo besteedt klaagster 60% van de tijd aan administratieve werkzaamheden, terwijl de collega slechts 15% daaraan besteedt. Bovendien treedt de collega op als plaatsvervanger van de directe chef en verricht de collega, anders dan klaagster, ook gezondheidbevorderende activiteiten en PAHO-werkzaamheden. Gelet daarop kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
2.14
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand kunnen blijven.
2.15
Nu klager materieel uiteindelijk in het ongelijk wordt gesteld ziet het gerecht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het bezwaar gegrond,
  • vernietigt de afwijzing,
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de afwijzing geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 2 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.