In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 2 juli 2018 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een ambtenaar bij de Directie Financiën, tegen een disciplinaire straf opgelegd door de minister van Financiën en Overheidsorganisatie. De straf, die bestond uit een gedeeltelijke inhouding van inkomen van Afl. 1.000,-, was gebaseerd op het vermoeden van plichtsverzuim, omdat klaagster een organiserende rol zou hebben gespeeld bij collectieve acties van medewerkers in maart en juni 2013. Klaagster ontkende echter enige betrokkenheid en stelde dat de beschuldigingen ongegrond waren.
Het gerecht oordeelde dat om plichtsverzuim aan te nemen, er voldoende objectieve en concrete bewijzen moeten zijn. Het gerecht concludeerde dat de door verweerder overgelegde bewijsstukken en verklaringen onvoldoende waren om de beschuldigingen tegen klaagster te onderbouwen. De anonieme verklaringen van medewerkers werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, omdat de inhoud en betrouwbaarheid niet konden worden beoordeeld. Hierdoor was het gerecht van mening dat het plichtsverzuim niet voldoende was aangetoond.
De uitspraak leidde tot de conclusie dat het bezwaar van klaagster gegrond was, en het bestreden landsbesluit werd vernietigd. Verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, die op Afl. 1.000,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijk vastgestelde gegevens in disciplinaire procedures binnen het ambtenarenrecht.