In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 2 juli 2018 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster, een ambtenaar bij de Directie Financiën, tegen een landsbesluit van 23 september 2014. Dit landsbesluit ontheft klaagster uit haar functie van chef salarisadministratie, met behoud van rang en bezoldiging, op basis van het vermoeden van plichtsverzuim. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat de beschuldigingen ongegrond zijn en dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Tijdens de zittingen is gebleken dat de verweerder onvoldoende concrete onderbouwing heeft geleverd voor het vermoeden van plichtsverzuim. Het gerecht heeft vastgesteld dat de vertrouwensbreuk tussen klaagster en de directeur van de Directie Financiën niet voldoende is om het landsbesluit te rechtvaardigen. De rechter concludeert dat er te veel op vermoedens is afgegaan en dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen aan klaagster.
De uitspraak leidt tot de conclusie dat het bestreden landsbesluit niet op goede gronden is genomen en dat het bezwaar van klaagster gegrond is. Het gerecht vernietigt het landsbesluit en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van klaagster, die zijn begroot op Afl. 1000,- aan gemachtigdensalaris. De uitspraak is gedaan door mr. W.J. Noordhuizen en kan door beide partijen in hoger beroep worden aangevochten bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.