In deze zaak heeft klaagster, werkzaam als bewakingsmedewerker, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de functie van beveiligingsmedewerker (schaal 6). De bestreden beschikking werd op 11 oktober 2017 gegeven, waarna klaagster op 28 december 2017 bezwaar indiende. De zaak werd behandeld op 14 mei 2018, waarbij klaagster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. R.P. Lee, en verweerder door mr. M.P. Jansen.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster de bestreden beschikking in december 2017 heeft ontvangen, waardoor haar bezwaar tijdig was ingediend. Inhoudelijk oordeelde het gerecht dat de beslissing van verweerder om het verzoek van klaagster af te wijzen, op goede gronden was genomen. Het gerecht benadrukte dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren te bevorderen discretionair is en dat deze beslissing slechts terughoudend kan worden getoetst.
Klaagster voerde aan dat zij sinds 1 juni 2004 de functie van beveiligingsmedewerker bekleedt en dat een collega wel was bevorderd naar schaal 6, wat volgens haar in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het gerecht oordeelde echter dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien klaagster haar werkzaamheden niet bewapend uitvoert, in tegenstelling tot haar collega.
Uiteindelijk verklaarde het gerecht het bezwaar van klaagster ongegrond, en gaf het aan dat beide partijen in hoger beroep kunnen gaan bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken, met inachtneming van de gestelde termijnen.