ECLI:NL:OGAACMB:2018:49

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
AUA201801238
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoekster, een ambtenaar in Aruba, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening bij het Gerecht in Ambtenarenzaken. Dit verzoek volgde op een landsbesluit van 6 februari 2018, waarbij verzoekster disciplinaire maatregelen waren opgelegd, waaronder terugzetting in rang en vermindering van haar bezoldiging. Verzoekster stelde dat zij een spoedeisend belang had, omdat zij per maand Afl. 200 minder ontving en hierdoor in financiële problemen dreigde te komen.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een zodanig spoedeisend belang dat zij niet kon wachten op de beslissing in de bodemzaak. De rechter merkte op dat hoewel verzoekster haar financiële situatie uiteenzette, zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet aan haar financiële verplichtingen kon voldoen.

Uiteindelijk heeft de rechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 18 juni 2018 door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak volgens de Landsverordening ambtenarenrechtspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 18 juni 2018
AUA201801238
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[verzoekster],
wonende in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 6 februari 2018 no. 17 heeft verweerder verzoekster met ingang van de dag na de dagtekening van dit landsbesluit, met toepassing van artikel 83, eerste lid 1, sub g van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, de disciplinaire straf van terugzetting in rang met vermindering van de bezoldiging voor het bedrag van de laatste periodieke verhoging voor de duur van één jaar opgelegd.
Op 20 maart 2018 heeft verzoekster tegen dit landsbesluit (pro-forma) bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Tevens heeft zij zich tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
Het verzoek is op 4 juni 2018 in raadkamer behandeld, alwaar zijn verschenen verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is. Voor honorering van het verzoek is in het algemeen grond, indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beslissing in de hoofdzaak niet in stand zal blijven.
2.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden landsbesluit van 6 februari 2018 en verzoekt het gerecht een voorziening bij voorraad te treffen. Verzoekster voert hiertoe - kort samengevat – aan dat verweerder in strijd met de wet, met de beginselen van behoorlijk bestuur, onder meer het rechtszekerheidsbeginsel en het fair play-beginsel, en met het goed werkgeverschap handelt.
2.4
Verweerder heeft ter zitting onder andere betoogd dat het verzoek afgewezen dient te worden, daar verzoekster geen spoedeisend belang heeft.
2.5
Voor het treffen van een voorlopige voorziening zal slechts aanleiding bestaan, indien verzoekster een zodanig spoedeisend belang heeft, dat niet van haar kan worden gevergd dat zij de beslissing in de bodemzaak afwacht.
2.6
Naar het oordeel van de voorzieningsrechter is het in het onderhavige geval het bestaan van een zodanig spoedeisend belang aan de zijde van verzoekster onvoldoende gebleken. Weliswaar is door verzoekster ter zitting gesteld dat zij een financieel belang heeft nu zij per maand Afl. 200 minder bezoldiging ontvangt, maar dat zij hierdoor niet in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen, is naar het oordeel van de voorzieningsrechter niet aannemelijk gemaakt.
2.7
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 18 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.