ECLI:NL:OGAACMB:2018:47

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
AUA201702436
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd aan docent wegens examenfraude

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 18 juni 2018 uitspraak gedaan in een bezwaar van klager, een docent, tegen de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag die hem was opgelegd door de Minister van Onderwijs en Gezin. Klager was beschuldigd van ernstige plichtsverzuim, waaronder het meewerken aan examenfraude en het schenden van de huisregels en deontologische code van de scholen van het openbaar onderwijs. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager inderdaad betrokken was bij examenfraude, wat leidde tot een schending van de integriteit en het vertrouwen die aan zijn functie als docent zijn verbonden. Klager had de toegang tot dienstlokalen en gebouwen ontzegd gekregen in afwachting van een disciplinair onderzoek. Tijdens de zitting op 7 mei 2018 heeft klager zijn verweer gevoerd, maar het gerecht oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. Het gerecht benadrukte dat aan docenten hoge eisen worden gesteld op het gebied van integriteit en betrouwbaarheid. De beslissing van het gerecht is definitief, en verweerder hoeft na deze uitspraak geen verdere beschikking meer te nemen.

Uitspraak

Uitspraak van 18 juni 2018
AUA201702436
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar als bedoeld in artikel 95 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
De Minister van Onderwijs en Gezin,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 6 september 2017 met kenmerk MOG/07 Geh 1422 heeft verweerder klager met toepassing van artikel 87, onder b, en artikel 95 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in zijn ambt geschorst met behoud van zijn salaris en met het voornemen om klager de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen.
Op 19 september 2017 heeft klager op grond van artikel 95 Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bij het gerecht bezwaar gemaakt tegen het voornemen om hem de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2018, waar klager, in persoon en verweerder, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.REGELGEVING

2.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
2.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolgde het tweede lid van voornoemd artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, van de Lma kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
2.4
Ingevolge artikel 95 van de La kan het bevoegd gezag dat tot strafoplegging wenst over te gaan, van zijn voornemen aan betrokkene kennis geven. De kennisgeving vermeldt de disciplinaire straf die het bevoegd gezag voornemens is op te leggen, benevens de gronden die het daarvoor meent te hebben. Ingevolge het derde lid van dit artikel neemt het gerecht in de plaats van het bevoegd gezag de beslissing die naar zijn oordeel genomen behoort te worden.
3. FEITEN
3.1
Klager is als docent wiskunde werkzaam bij de Dienst Publieke Scholen.
3.2
Op 16 juni 2017 heeft directeur [X] van de Openbare Avondleergangen aan de Inspecteur van het Onderwijs een brief gestuurd met als onderwerp “fraude tijdens CSE-Wiskunde 1ste tijdvak”. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:
“(…)
Leerling [A], (…) is student van OAA avondmavo O’stad.
Student heeft voor het vak wiskunde de volgende cijfers:
SE1: 2.5 SE-2: 3.8 SE-3: 9.0 SE-gem: 5.1 CSE: 7,4 Eindcijfer: 6
Ondergetekende merkte dat bovenvermelde leerling haar Schriftelijk Centraal Examen grotendeels in het potlood had gemaakt waardoor ondergetekende een kopie maakte van haar examen.
Ondergetekende ontmoette het desbetreffende vakdocent dhr. [klager] enkele dagen daarna. Ondergetekende vroeg naar hoe zijn leerlingen het examen gemaakt hadden, waarop hij antwoorde dat hun merendeels het niet zo goed hadden gemaakt. Behalve misschien van 2 leerlingen na die het heel goed gemaakt hadden; hij kon zich herinneren dat student [A] één hiervan was.
Ondergetekende liet een wiskunde docent het kopie nakijken, waaruit bleek dat zij 3 punten had gescored.
Vandaag 14 juni heeft docent zijn envelop ingeleverd. Ondergetekende heeft beide werken bekeken, waaruit blijkt dat er veel verschillen zijn.
(…)”
3.3
Naar aanleiding van bovengenoemde brief is aan klager bij brief van 16 juni 2017, bij wijze van ordemaatregel in afwachting van een disciplinair onderzoek, de toegang tot alle dienstlokalen, gebouwen en terreinen van zowel de Openbare Avondleergangen als van Colegio EPI, ontzegd.
3.4
Op 19 juni 2017 heeft studente [A] een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…) Dhr. [klager] heeft de niet-ingevulde originele examenblaadjes aan haar gegeven, enkele dagen na het schriftelijk eindexamen wiskunde mavo, samen met een ander papier waarop de oplossingen stonden. Dhr. [klager] gaf dit papier en het originele lege examen aan mevr. [A] in een supermarkt (Chens in Noord).
Dhr. [klager] zei dat dit haar zou helpen met het examen, want hij zou dan deze tweede, niet originele versie nakijken en als resultaat voor het examen gebruiken. Dezelfde dag schreef mw. [A] de antwoorden thuis over op de lege originele examenblaadjes, en gaf het de volgende dag persoonlijk terug aan dhr. [klager], thuis bij dhr. [klager]. (…)”
3.5
Op 21 juni 2017 hebben de collega’s [B], dhr. [C] en dhr. [D]
een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…)
Nog steeds in het bijzijn van dhr. [C], haalde dhr. [B] de documenten uit de enveloppe en begon deze te controleren. Hij stelde vast dat SO3 van mw [A] niet in de enveloppe zat. Daarop riep hij [D] naar zijn kantoor, nog steeds in het bijzijn van dhr. [C], om de stukken nog eens te controleren. Ook dhr. [D] stelde echter vast dat SO3 van mw. [A] niet in de enveloppe zat.
(…)”
3.6
Op 28 juni 2017 heeft collega wiskunde docent [B] onder meer het volgende verklaard:
“Na het examen eerste tijdvak wiskunde heb ik van Juffrouw [X] een examenwerk wiskunde gekregen om na te kijken.
Het werk was van de leerling [A].
Ik heb het nagekeken volgens het correctiemodel wiskunde 2017 en als resultaat heeft de leerling 3 punten ontvangen voor het totale examenwerk. (…)”
3.7
Op 28 november 2017 heeft studente [A] onder meer het volgende verklaard
:
“(…) Na SO2 begon hij weer. Hij zei me toen: “Tot nog toe heb ik je niet geholpen, maar bij SO3 zal ik je wel helpen. Het resultaat van SO3 heeft hij veranderd (ik had plots een 9). Hij heeft me verteld dat hij het cijfer ook veranderd heeft. (…)
Daarna bood hij me ook aan om mij te helpen bij het centraal schriftelijk examen, door de examens te verwisselen. Ik vroeg hem of dat niet gevaarlijk was. Hij antwoordde: “Nee, want ik heb het eerder al gedaan voor een meisje van de avondmavo en iemand van EPI.” We spraken af bij de parking tegenover Chens supermarkt in Noord. (….) om de nieuwe examenformulieren en de oplossingen van het centraal schriftelijk examen te krijgen. (…), maar toen gaf hij me formulieren toch nog snel mee.
De dag erna ging ik naar zijn huis en gaf ik hem de volgens zijn instructie ingevulde examenformulieren. (…)”
3.8
Bij brieven van 2 augustus 2017 en 10 augustus 2017 is aan klager medegedeeld dat verweerder voornemens is een disciplinair straf aan klager op te leggen, daar uit de resultaten van het disciplinaire onderzoek is gebleken dat klager mogelijk plichtsverzuim heeft gepleegd.
3.9
Bij voormelde brieven is klager ook in de gelegenheid gesteld om zich, binnen zeven dagen, tegenover het bevoegd gezag te verantwoorden ten aanzien van de aan hem verweten gedragingen.
3.1
Bij brief van 17 augustus 2017 heeft klager verantwoording afgelegd en heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de aan hem verweten gedragingen.
3.11
Bij bestreden beschikking van 6 september 2017 heeft verweerder klager met toepassing van artikel 87, onder b, en artikel 95 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) in zijn ambt geschorst met behoud van zijn salaris en aan klager kennisgegeven dat hij voornemens is om klager de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen.
3.12
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door - kort gezegd - mee te hebben gewerkt aan examenfraude, ongepaste omgang met vrouwelijke leerlingen en het achterhouden van documenten (SO-3 wiskunde). Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen de vaststellingen van mw. [X], directeur van de Openbare Avondleergangen, bij de controle van de examens, de verklaringen en resultaten van de schoolexamens van het vak wiskunde van leerling [A] en de verschillende verklaringen van klagers collega’s. Verweerder concludeert dat klager de integriteit en het vertrouwen van zowel de Dienst Publieke Scholen, het Land als zichzelf ernstig heeft geschaad en daarom niet langer geschikt is voor de dienst.
4. OVERWEGINGEN
4.1
Klager ontkent zich aan de hem verweten gedragingen schuldig te hebben gemaakt en stelt zich op het standpunt dat de door verweerder in de bestreden beschikking opgenomen argumenten onjuist en onwaar zijn. Verweerder heeft de verweten gedragingen niet kunnen bewijzen, aldus klager.
4.2
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
4.3
Naar het oordeel van het gerecht is uit het genoemde in 3.2 en 3.4 tot en met 3.7 en uit het verhandelde ter zitting gebleken dat klager heeft meegewerkt aan examenfraude en hierdoor in strijd heeft gehandeld met de huisregels en deontologische code van de scholen van het openbaar onderwijs. Verweerder heeft zich dan ook op goede grond op het standpunt gesteld dat klager met zijn handelen, ten aanzien van zijn ambt als docent, de integriteit en het vertrouwen heeft geschaad. Verweerder heeft het handelen van klager dan ook terecht als ernstig plichtsverzuim kunnen aanmerken.
4.4
De vraag die thans dient te worden beantwoord is of de disciplinaire straf van ontslag als evenredig is te beschouwen in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het gerecht stelt vast dat klager hiermee wordt gestraft met de zwaarste disciplinaire straf. Het gerecht acht de straf, gezien de aard en de ernst van de feiten en de door verweerder terecht gestelde hoge eisen aan betrouwbaarheid en integriteit van docenten, niet onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. Het handelen van klager is als zeer ernstig aan te merken. Met zijn gedraging heeft klager het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschaad. Van belang acht het gerecht dat klager docent is. Aan een docent, die een voorbeeldfunctie vervult, mogen zeker hoge eisen worden gesteld wat integriteit en betrouwbaarheid betreft. Van onevenredigheid tussen de opgelegde straf en de gepleegde overtreding is er derhalve geen sprake.
4.5
Nu geen van de door klager aangedragen gronden van zijn bezwaar doel treft, is het bezwaar ongegrond. Het gerecht zal bepalen dat aan klager de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wordt opgelegd.
4.6
Ter voorlichting merkt het gerecht op dat onderhavige procedure ingevolge artikel 95 van de La in zoverre afwijkend is van de in het ambtenarenrecht gebruikelijke procedure, dat het gerecht daarin, in plaats van het bevoegd gezag, de beslissing neemt die naar zijn oordeel genomen behoort te worden. Onderhavige beslissing tot strafoplegging is dan ook de eindbeslissing. Dit houdt mede in dat verweerder na deze uitspraak geen nadere beschikking meer kan of behoeft te nemen.
4.7
Beslist wordt als volgt.

5.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- bepaalt, met toepassing van artikel 95, derde lid van de La, dat aan klager met ingang van de dag na dagtekening van deze uitspraak de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wordt opgelegd.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.