ECLI:NL:OGAACMB:2018:40

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
4 juni 2018
Zaaknummer
AUA201703145
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens ongeoorloofde afwezigheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een klager tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. De klager had op 11 oktober 2017 een disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 125,- opgelegd gekregen, omdat hij op 15 oktober 2016 ongeoorloofd afwezig zou zijn geweest. Klager heeft op 21 november 2017 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. De zitting vond plaats op 16 april 2018, waar zowel klager als verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, aangezien hij de bestreden beschikking op 24 oktober 2017 had ontvangen. Klager betwistte de beschuldiging van ongeoorloofde afwezigheid, stellende dat hij op de betreffende datum, 15 oktober 2016, niet op het werk hoefde te verschijnen omdat dit een zaterdag was en hij als 'dagloper' niet ingeroosterd was in het weekend.

Het gerecht heeft overwogen dat de bestreden beschikking op een onjuiste feitelijke grondslag is gebaseerd, omdat verweerder ter zitting heeft erkend dat de ongeoorloofde afwezigheid op 17 oktober 2016 had moeten zijn in plaats van 15 oktober 2016. Hierdoor kon de disciplinaire straf niet in stand blijven. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard, de bestreden beschikking werd vernietigd en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van klager, die op Afl. 700,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen op 28 mei 2018.

Uitspraak

Uitspraak van 28 mei 2018
AUA201703145
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 11 oktober 2017 no. 22 (hierna: de bestreden beslissing) is met toepassing van artikel 83, lid 1 sub d van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) aan klager een disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 125,-.
Hiertegen heeft klager op 21 november 2017 bezwaar ingebracht door het indienen van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 april 2018, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking op 24 oktober 2017 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klager is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.

2.3
In de bestreden beschikking van 11 oktober 2017 wordt klager verweten dat hij op 15 oktober 2016 ongeoorloofd afwezig is geweest, daar hij noch op het werk is verschenen noch zich bij de Sociale Verzekeringsbank arbeidsongeschikt heeft gemeld. Klager heeft zich hierdoor niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, aldus verweerder. Verweerder heeft derhalve geconcludeerd dat sprake is van plichtsverzuim in de zin van artikel 82 van de Lma en heeft aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 125,- opgelegd.
2.4
Klager kan zich niet verenigen met de opgelegde disciplinaire straf en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat hij een administratieve functie heeft en dat hij derhalve een zogenoemde “dagloper” is. “Daglopers” worden niet in het weekend ingeroosterd. Het aan klager verweten gedrag berust derhalve op een fout, nu 15 oktober 2017 een zaterdag betrof en klager op zaterdag geen dienst heeft, aldus klager.
2.5
Het gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 47, eerste lid van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Ingevolge artikel 49, eerste lid van de Lma is de ambtenaar verplicht de gehele voor hem voorgeschreven werktijd aan de zaken van de overheid te wijden en is het hem verboden gedurende deze werktijd zich zonder geldige reden te verwijderen van de plaats waar de werkzaamheid moet worden verricht.
Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
2.6
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
2.7
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de datum van ongeoorloofde afwezigheid maandag 17 oktober 2016 had moeten zijn, in plaats van zaterdag 15 oktober 2016. Gelet daarop is het gerecht van oordeel dat de bestreden beschikking op een onjuiste feitelijke grondslag is gebaseerd.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Het bezwaar zal derhalve gegrond worden verklaard.
2.9
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt het landsbesluit van 11 oktober 2017;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure voor zover aan de zijde van klager gevallen en tot op heden begroot op Afl. 700,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 28 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).