Op 9 januari 2018 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een ambtenaar werkzaam voor de Dienst Buitenlandse Betrekkingen (DBB), een voorlopige voorziening vroeg met betrekking tot zijn benoeming tot directeur van de DBB. Verzoeker had gesolliciteerd naar deze functie en was op 5 juli 2017 door de Raad van Ministers benoemd. Echter, er ontstond een impasse over de arbeidsvoorwaarden, met name over de schoolgeldvergoeding voor zijn zoon en de inschaling in de functie. Verzoeker had een schoolgeldvergoeding voor drie jaar gevraagd, terwijl de SG slechts een vergoeding voor zes maanden bood. Na verschillende correspondenties en gesprekken, werd op 26 oktober 2017 besloten om de benoeming van verzoeker in te trekken, wat leidde tot zijn bezwaar en het verzoek om een beslissing bij voorraad.
Het Gerecht overwoog dat verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de Raad van Ministers geen administratief orgaan is en besluiten van de Raad geen externe werking hebben zonder vastlegging in een Landsbesluit. Desondanks werd het verzoek beoordeeld op de inhoud. Het Gerecht concludeerde dat er geen aanstellingsbesluit was genomen en dat verzoeker niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een feitelijke aanstelling rechtvaardigden. De impasse in de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden, met name de schoolgeldvergoeding, werd als reden voor de intrekking van de benoeming gezien. Het Gerecht oordeelde dat de voorgenomen benoeming van verzoeker niet onterecht was ingetrokken en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.