ECLI:NL:OGAACMB:2018:25

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
GAZA nr. 974 van 2016 / AUA201600168
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Gouverneur bij verzoeken om bevordering van ambtenaren

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, die verzocht had om bevordering. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft vastgesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering alleen door de Gouverneur kan worden genomen. De afwijzing van het verzoek door de Minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport werd als onbevoegd beschouwd, omdat deze niet door de juiste autoriteit was genomen. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, die op 10 november 2014 was verzonden. Het gerecht heeft geoordeeld dat klaagster voldoende had aangetoond dat zij niet eerder van de afwijzing op de hoogte was, waardoor haar bezwaar ontvankelijk werd verklaard. De afwijzing van de Minister werd vernietigd, en het gerecht heeft bepaald dat de Gouverneur alsnog een beslissing op het verzoek van klaagster moet nemen. Indien de Gouverneur niet binnen drie maanden beslist, kan klaagster opnieuw bezwaar maken. De uitspraak werd gedaan op 16 april 2018, waarbij de kosten van de procedure aan de zijde van klaagster zijn begroot op Afl. 700,-.

Uitspraak

Uitspraak van 16 april 2018
GAZA nr. 974 van 2016 / AUA201600168
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, OUDERENZORG EN SPORT,
beiden zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 10 november 2014, heeft verweerder aan de directeur van het Instituto Biba Saludabel y Activo (IBISA) te kennen gegeven dat het verzoek om klaagster te bevorderen niet voor inwilliging vatbaar is.
Tegen deze beschikking heeft klaagster op 29 april 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 7 december 2016 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2016 waar klaagster bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde en mevrouw Portier (IBISA) zijn verschenen.
De verweerder heeft op 27 november 2017 een akte ingediend.
De voortzetting van de behandeling is bepaald op 5 maart 2018 alwaar klaagster bijgestaan door haar gemachtigde is verschenen en verweerder bij zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.
2.
OVERWEGINGEN
De ontvankelijkheid
2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Het gerecht stelt vast dat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de termijn gesteld in artikel 41, eerste lid, van de La. Klaagster heeft gesteld dat zij de bestreden beschikking op 5 april 2016 heeft ontvangen. Verweerder voert aan dat klaagster gelet op de brief van 12 november 2014, waarin de directeur van IBISA haar meedeelt dat de ministerraad niet heeft ingestemd met haar verzoek tot bevordering, de nodige actie had moeten ondernemen.
2.3
Naar het oordeel van het gerecht heeft klaagster genoegzaam aangetoond dat zij niet eerder van de bestreden beschikking kennis heeft kunnen nemen. Het bezwaar is derhalve ontvankelijk.
2.4
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.5
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
Dit betekent dat de in de brief van verweerder van 10 november 2014 vervatte afwijzende beslissing onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
2.6
Aan hetgeen partijen verder verdeelt houd komt het gerecht niet toe.
2.7
De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.8
Het vorenstaande betekent dat door het bevoegd gezag (de Gouverneur) alsnog een beslissing op klaagsters verzoek tot bevordering zal moeten worden genomen. Het gerecht kan de Gouverneur daartoe evenwel geen last geven, nu deze niet als verweerder in dit geding is betrokken. Klaagster mag er evenwel van uitgaan dat, indien de Gouverneur niet binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak op klaagsters verzoek heeft beschikt, een zogenaamde fictieve weigering tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La. Zij kan daartegen alsdan binnen dertig dagen bezwaar maken bij het gerecht.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt de afwijzende beschikking van verweerder van 10 november 2014;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure voor zover aan de zijde van klaagster gevallen en tot op heden begroot op Afl. 700,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).