ECLI:NL:OGAACMB:2018:109

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
Cur201400428
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afwijzing benoeming sectordirecteur Economische Ontwikkeling en Innovatie bij het Ministerie van Economische Ontwikkeling

In deze zaak heeft [klager] bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn benoeming tot sectordirecteur Economische Ontwikkeling en Innovatie bij het Ministerie van Economische Ontwikkeling. [klager] was als enige geschikte kandidaat voorgedragen door de recruitmentbureaus Balance en Aalse & Partners, maar de Regering heeft een andere kandidaat benoemd. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft vastgesteld dat de afwijzing van [klager] in strijd was met de Eilandsverordening houdende regelen inzake een Sociaal Statuut (SSLC). De Regering had de aanbevelingen van het externe bureau voor werving en selectie moeten volgen, maar heeft dit nagelaten. Het Gerecht oordeelde dat de benoeming van de andere kandidaat onrechtmatig was en dat [klager] in de functie benoemd had moeten worden. Echter, gezien het rechtzekerheidsbeginsel en het feit dat [klager] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen, werd zijn verzoek om met terugwerkende kracht te worden benoemd afgewezen. De Regering werd wel verplicht om de rechtspositie van [klager] binnen vier maanden aan te passen en hem te compenseren voor de geleden schade. Tevens werd de Regering veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van juridische bijstand aan [klager].

Uitspraak

Ambtenarenzaken over 2018

uitspraakdatum: 5 juni 2018
zaaknummer: GAZ Cur201400428
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Uitspraak
in de zaak van:
[klager],
wonende te Curaçao,
klager, hierna: [klager],
gemachtigde: mr. A.K.E. Henriquez,
tegen:
DE REGERING VAN HET LAND CURAÇAO,
zetelende te Curaçao,
verweerder, hierna: de Regering,
gemachtigde: mr. N.R. Romero

1.Het procesverloop

1.1.
Bij pro forma bezwaarschrift dat op 26 maart 2014 ter griffie van het Gerecht is ingediend heeft [klager] bezwaar ingesteld tegen de brief van de Minister van Economische Ontwikkeling gedateerd 14 december 2011. [klager] heeft het bezwaarschrift aangevuld bij aanvullend bezwaarschrift dat op 2 mei 2017 aan het Gerecht is gemaild en op 31 mei 2017 in hard copy ter griffie is ingediend.
1.2.
Het bezwaar is ter zitting van het Gerecht van 26 februari 2018 behandeld. [klager] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens de Regering is mr. Romero voornoemd verschenen. De gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota’s en producties. Op verzoek van [klager] heeft het Gerecht de Regering bevolen om een door het recruitmentbureau Aalse & Partners opgesteld rapport met betrekking tot de werving en selectie van kandidaten voor topkaderfuncties binnen de nieuwe ambtelijke bestuurlijke organisatie van Curaçao in te dienen. Bij e-mailbericht van 4 mei 2018 heeft de Regering de op [klager] betrekking hebben delen van dat rapport ingediend.
1.3.
Tijdens de voortzetting van de behandeling ter zitting van 14 mei 2018 waren [klager] en de gemachtigden voornoemd aanwezig en hebben zij de standpunten van partijen toegelicht. Mr. Henriquez heeft een fragment laten zien van een interview met de voormalige Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening, L.L. Willems-Martina.
1.4.
Op 26 februari 2014 is de in overweging 1.1 genoemde brief aan [klager] uitgereikt. In die brief is aan hem meegedeeld dat voor de functie van sectordirecteur Economische Ontwikkeling en Innovatie de keuze gevallen is op een andere kandidaat die door Aalse & Partners als gelijk geschikte kandidaat was voorgesteld en dat bij de keuze voor de andere kandidaat heeft meegewogen de samenstelling van het team en de mate waarin verwacht wordt dat die kandidaat invulling zou kunnen geven aan het door de Regering uitgezette beleid.

2.Feiten

2.1.
In verband met de invulling van nieuwe topkaderfuncties binnen de Nieuwe Ambtelijke Bestuurlijke Organisatie van het Land Curaçao heeft de Curaçaose overheid al voor 10 oktober 2010 aan het recruitmentbureau Balance (hierna: Balance) de opdracht gegeven om voor bedoelde functies de procedure van werving en selectie te begeleiden en geschikte kandidaten voor te dragen.
2.2. [
klager] was als ambtenaar werkzaam in de functie van beleidsmedewerker bij de Dienst Economische Zaken Curaçao toen hij in het kader van voornoemde werving- en selectieprocedure naar de functie van sectordirecteur Economische Ontwikkeling en Innovatie bij het Ministerie van Economische Ontwikkeling solliciteerde.
2.3.
Balance heeft na afronding van de werving- en selectieprocedure bij brief van 27 augustus 2010 aan [klager] meegedeeld dat hij geschikt is bevonden voor de functie van sectordirecteur Economische Ontwikkeling en Innovatie binnen het Ministerie van Economische Ontwikkeling en voorts dat Balance het Bestuurscollege zal adviseren om hem in die functie te benoemen.
2.4.
In een brief d.d. 17 februari 2011 heeft de toenmalige Minister van Bestuur, Planning & Dienstverlening, L.L. Willems-Martina (hierna: minister Willems-Martina) aan alle medewerkers van de overheid van Curaçao meegedeeld dat het voormalige Bestuurscollege op 5 oktober 2010 heeft besloten om de voordrachten van de kandidaten van de eerste werving- en selectieronde in te trekken en een tweede werving- en selectieprocedure op te starten, welke beslissing op 1 december 2010 door de Raad van Ministers is goedgekeurd.
2.5.
De Regering heeft het recruitmentbureau Aalse & Partners (hierna: Aalse & Partners) in februari 2011 aangetrokken om ten aanzien van voormelde topkaderfuncties een nieuwe werving- en selectieprocedure te begeleiden.
2.6.
In een persconferentie van 24 februari 2011 heeft minister Willems-Martina verklaard dat de reden voor de nieuwe werving- en selectieprocedure voor wat betreft topkaderfuncties bij het Land Curaçao gelegen is in de omstandigheid dat de door Balance voorgedragen kandidaten “geel” zijn. Desgevraagd heeft zij toegelicht dat zij met “geel” bedoelde: aanhangers van de politieke partij PAR.
2.7. [
klager] heeft ook aan de tweede werving- en selectieprocedure deelgenomen. Na afronding daarvan heeft Aalse & Partners in een e-mailbericht van 21 april 2011 aan [klager] meegedeeld dat het bureau [klager] zal voorgedragen voor benoeming in de functie van sectordirecteur Economische Ontwikkeling en Innovatie bij het Ministerie van Economische Ontwikkeling.
2.8.
Op het verzoek van [klager] aan de toenmalige Minister van Economische Ontwikkeling, N. El Hakim, om hem te informeren of hij in evengenoemde functie zal worden benoemd, heeft die minister in een brief gedateerd 14 december 2011, die aan [klager] is uitgereikt op 26 februari 2014, meegedeeld dat voor die functie de keuze op een andere kandidaat is gevallen die door Aalse & Partners als gelijk geschikte kandidaat was voorgesteld en dat bij die keuze heeft meegewogen de samenstelling van het team en de mate waarin verwacht wordt dat die kandidaat invulling zou kunnen geven aan het door de Regering uitgezette beleid.

3.Beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de “Eilandsverordening houdende regelen inzake een Sociaal Statuut ten behoeve van het personeel werkzaam bij het Land Nederlandse Antillen (LNA) en het eilandgebied Curaçao (EGC) in verband met de overgang naar het Land Curaçao” (hierna: het SSLC) zal het bevoegd gezag ten behoeve van de objectiviteit van de personeelsmigratie zich laten bijstaan door een onafhankelijk extern bureau voor de werving en selectie van alle nieuwe functies.
3.2.
Ingevolge het zesde lid is het bevoegd gezag gehouden het advies van het onafhankelijk extern bureau te volgen. Het bevoegd gezag kan, na de vakbonden te hebben gehoord, met redenen omkleed van het advies afwijken.
3.3.
Ingevolge artikel 7, achtste lid, van het SSLC zal, met het oog op de positie die de leidinggevenden innemen in de verdere ontwikkeling en groei van de nieuwe ambtelijke bestuurlijke organisatie, onverminderd het gestelde bij artikel 1, aanhef en onder i, n en t, een open sollicitatieronde plaatsvinden voor de functies van Secretaris-generaal, Sectordirecteur, Directeur beleidsorganisatie, Directeur Shared Services Organisatie en Directeur HR-OO-ICT.
3.4.
Ingevolge het negende lid zal bij de beoordeling van het personeelslid op zijn geschiktheid voor een leidinggevende functie zoals genoemd in het achtste lid een assessment tot de sollicitatie- en benoemingsprocedure behoren.
3.5.
Ingevolge het tiende lid geniet bij gelijke geschiktheid tussen het personeel in dienst van het LNA en het EGC en een externe kandidaat, het personeel van het LNA en het EGC de voorkeur.
3.6.
Het SSLC heeft als leidend beginsel dat de benoemingen bij de inrichting van de nieuwe bestuurlijke organisatie van het Land Curaçao zo objectief mogelijk dienen te geschieden. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het bepaalde in artikel 6 (onder het kopje “Algemene uitganspunten”), in het bijzonder de leden 5 en 6, die het bevoegd gezag in vergaande mate binden aan de adviezen ter zake van een onafhankelijk extern bureau voor werving en selectie. Ditzelfde leidende beginsel spreekt uit de in het bijzonder voor de benoemingen in leidinggevende functies geldende bepalingen neergelegd in artikel 7, leden 8, 9 en 10, als hiervoor weergegeven.
3.7.
Gelet op de door partijen overgelegde stukken staat vast dat [klager] zowel bij de door Balance als bij de door Aalse & Partners uitgevoerde procedure van werving en selectie als enige geschikte kandidaat voor de functie van Sectordirecteur Economische Ontwikkeling & Innovatie voor benoeming is voorgedragen aan de Regering. De deugdelijkheid van de voordracht van Aalse & Partners is niet in geschil. Desondanks is, zoals door de Regering ter zitting is toegelicht, een andere persoon dan [klager], [andere persoon] (hierna: [andere persoon]), aangesteld als sectordirecteur Economische Ontwikkeling en Innovatie bij het Ministerie van Economische Ontwikkeling.
3.8.
Daargelaten dat geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat [andere persoon] heeft deelgenomen aan de door Aalse & Partners geleide werving- en selectieprocedure en evenmin stukken zijn overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [andere persoon] reeds voor haar benoeming in de hier bedoelde functie een aanstelling had bij het voormalige Eilandgebied Curaçao of het Land Nederlandse Antillen, brengt reeds de omstandigheid dat [andere persoon] niet op de voordrachtlijst van Aalse &Partners voorkomt met zich dat de Regering met hetgeen zij in het kader van deze procedure heeft aangevoerd niet heeft kunnen betwisten dat zij bij de benoeming van [andere persoon] de hiervoor vermelde artikelen van het SSLC niet in acht heeft genomen.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat de afwijzing van [klager] in strijd was met het SSCL en dat hij in voormelde functie benoemd had moeten worden. De benoeming van [andere persoon] in bedoelde functie was dan ook onrechtmatig jegens [klager]. Het rechtzekerheidsbeginsel verzet zich er evenwel tegen dat thans nog de benoeming ongedaan zou worden gemaakt, waarbij het Gerecht er ook niet aan voorbij kan zien dat [klager] te bestemder tijd geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een beslissing bij voorraad uit te lokken over de rechtmatigheid van de benoeming, waarmee hij het ontstaan van een voldongen feit had kunnen verhinderen. Naar het oordeel van het Gerecht komt de vordering van [klager] om hem alsnog met terugwerkende kracht in die functie te benoemden gelet daarop niet voor toewijzing in aanmerking. Dat laat onverlet dat de blote afwijzing onrechtmatig is jegens hem. Naar het oordeel van het Gerecht zal de afwijzing uiteindelijk alleen rechtmatig kunnen worden geoordeeld als de Regering [klager] compenseert voor de als gevolg daarvan door hem geleden en mogelijk nog te lijden schade. Nu de afwijzing daarin niet voorziet, dient deze te worden vernietigd.
3.10.
Het Gerecht zal bepalen dat de Regering met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen vier maanden opnieuw dient te beslissen op de sollicitatie van [klager] naar voormelde functie, waarbij de Regering de onrechtmatigheid van de afwijzing dient te compenseren door [klager], vanaf de datum waarop [andere persoon] in de betreffende functie is benoemd tot aan de datum van het einde van zijn ambtelijke aanstelling, te bezoldigen naar het niveau waarop hij bij benoeming in de functie aanspraak had kunnen maken. Tot welke nabetaling aan [klager] dat tot op heden dient te leiden, kan het Gerecht thans bij gebreke van de benodigde gegevens niet vaststellen. Dit dient te worden vastgesteld bij het nieuw te nemen besluit.
3.11.
Op grond van het voorgaande behoeft hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd geen bespreking.
3.12.
Het Gerecht zal bepalen dat de Regering ten laste van de landskas een vergoeding aan [klager] zal betalen als bijdrage in zijn kosten van juridische bijstand. De vergoeding bepaalt het Gerecht naar analogie van het Besluit proceskosten bestuursrecht op NAf 2.100,- (1 punt voor indiening van het bezwaarschrift en 1 punt voor iedere zitting, à NAf 700,- per punt).

4.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaart het bezwaar van [klager] gegrond;
  • vernietigt de afwijzing van [klager], zoals vastgelegd in de brief gedateerd 14 december 2011 van de Minister van Economische Ontwikkeling;
  • bepaalt dat de Regering binnen vier maanden na heden de rechtspositie van [klager] zal aanpassen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
  • bepaalt dat de Regering ten laste van de landskas NAf 2.100,- aan [klager] dient te betalen als bijdrage in zijn kosten van juridische bijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het
openbaar uitgesproken op 5 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAR.