ECLI:NL:OGAACMB:2018:102

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
AUA201702105
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering naar de rang van onderinspecteur en het vertrouwensbeginsel in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen de beslissing van verweerder om klager met ingang van 1 juli 2016 te bevorderen naar de rang van onderinspecteur. Klager was van mening dat hij met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2012 bevorderd had moeten worden, omdat hij op dat moment definitief was geplaatst in de functie van chef van dienst binnen de Sectie Surveillance van het Korps Politie Aruba (KPA). Klager voerde aan dat hem door de toenmalige chef Surveillancedienst was toegezegd dat de bevordering met terugwerkende kracht zou plaatsvinden, maar het gerecht oordeelde dat klager op 1 maart 2012 niet voldeed aan de wettelijke eisen voor bevordering. Het gerecht stelde vast dat klager op die datum nog niet in het bezit was van het vereiste kaderdiploma en dat de toezegging van de chef Surveillancedienst niet als bindend kon worden beschouwd, aangezien deze functionaris niet bevoegd was om dergelijke toezeggingen te doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd dan ook afgewezen. De uitspraak concludeerde dat het bezwaar van klager ongegrond was en dat de beslissing van verweerder in stand bleef.

Uitspraak

Uitspraak van 29 oktober 2018
AUA201702105

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigden: mrs. C. Lejuez en P.A.J. van der Biezen,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 juli 2017 (bestreden beschikking) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 juli 2016 te bevorderen naar de rang van onderinspecteur (schaal P08, dienstjaar 3).
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 25 augustus 2017 bezwaar gemaakt. De gronden van zijn bezwaar heeft klager op 18 oktober 2017 aangevuld.
Verweerder heeft een contra-memorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 10 september 2018, alwaar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.A.J. van der Biezen, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Klager is als politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA). Op 1 juni 2016 heeft klager het diploma Kaderopleiding behaald. Bij de bestreden beschikking is klager met ingang van 1 juli 2016 bevorderd naar de rang van onderinspecteur, met vaststelling van zijn bezoldiging op Afl. 71.700 per jaar (schaal P08, dienstjaar 3) en is de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 juli 2017 vastgesteld.
2.1.
Klager kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de bevordering naar de rang van onderinspecteur. Volgens klager dient hij met ingang van 1 maart 2012 naar de rang van onderinspecteur te worden bevorderd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat hij sedert 1 maart 2012 definitief geplaatst is in de functie van chef van dienst binnen de Sectie Surveillance van het KPA en dat hij daarom vanaf die datum ook bevorderd had moeten worden naar de rang van onderinspecteur.
2.2.
Klager voert voorts aan dat de toenmalige chef Surveillancedienst aan hem heeft toegezegd en beloofd dat hij, samen met zijn collega’s die eveneens tot chef van dienst waren benoemd, als eerste de kaderopleiding zouden volgen. Dit is echter niet gebeurd. Een ranglijst werd gevolgd om te bepalen wie de kaderopleiding mocht volgen. Na voltooiing van de opleiding werden de kandidaten benoemd tot onderinspecteur.
2.3.
Klager stelt verder dat aan hem en zijn collega’s is toegezegd dat het niet uitmaakt wanneer men de kaderopleiding volgt, maar dat de bevordering naar de rang van onderinspecteur met terugwerkende kracht met ingang van 1 maart 2012 zou plaatsvinden. Ter zitting heeft klager desgevraagd aangevuld dat deze toezegging ook door de toenmalige chef Surveillancedienst was gedaan. Klager heeft het bewijsaanbod gedaan om de andere personen aan wie de toezegging is gedaan, hierover te horen.
3. Verweerder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat klager op 1 maart 2012 niet voldeed aan de vereisten om bevorderd te worden naar de rang van onderinspecteur.
4. Ingevolge artikel 10 van de Landsverordening politie (AB 1988 no.18) in samenhang met Bijlage A bij het Landsbesluit rechtspositie politie (AB 2011 no. 46) zoals gewijzigd bij AB 2011 no. 77 gelden voor de rang van onderinspecteur de volgende aanstellings- en bevorderingseisen:
a. a) in het bezit zijn van het kaderdiploma;
b) een functie bekleden in Hoofdgroep IV;
c) voldoen aan de eisen die aan deze functie worden gesteld;
d) ten minste 7 jaar diensttijd hebben voltooid in minimaal de rang van hoofdagent.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat klager op 1 maart 2012 (nog) niet in het bezit was van het kaderdiploma. Klager voldeed op die datum, en evenmin op een andere datum vóór 1 juni 2016, dus nog niet aan alle wettelijke eisen om bevorderd te worden naar de rang van onderinspecteur.
5.2.
Het gerecht overweegt dat het KPA een systeem hanteert van toelating tot opleidingen waarbij een politieambtenaar niet direct bij het bekleden van de hogere functie de gelegenheid krijgt om een opleiding te volgen die benodigd is voor de daarbij behorende rang, maar pas na verloop van tijd samen met de jaargenoten. Dit systeem dat nauw samenhangt met het stelsel van rangen van het KPA, acht het gerecht niet onredelijk.
5.3.1.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
5.3.2.
Het gerecht overweegt dat de chef Surveillancedienst in dezen niet het bevoegde orgaan is en dat ook niet verondersteld kon worden dat deze functionaris bevoegd was namens het bevoegde orgaan toezeggingen te doen. Reeds daarom kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Dit betekent tevens dat het bewijsaanbod van de zijde van klager (zie 2.3.) kan worden gepasseerd.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen van de door klager aangedragen gronden doel treft. Het bezwaar zal dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 29 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.