In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen de beslissing van verweerder om klager met ingang van 1 juli 2016 te bevorderen naar de rang van onderinspecteur. Klager was van mening dat hij met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2012 bevorderd had moeten worden, omdat hij op dat moment definitief was geplaatst in de functie van chef van dienst binnen de Sectie Surveillance van het Korps Politie Aruba (KPA). Klager voerde aan dat hem door de toenmalige chef Surveillancedienst was toegezegd dat de bevordering met terugwerkende kracht zou plaatsvinden, maar het gerecht oordeelde dat klager op 1 maart 2012 niet voldeed aan de wettelijke eisen voor bevordering. Het gerecht stelde vast dat klager op die datum nog niet in het bezit was van het vereiste kaderdiploma en dat de toezegging van de chef Surveillancedienst niet als bindend kon worden beschouwd, aangezien deze functionaris niet bevoegd was om dergelijke toezeggingen te doen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd dan ook afgewezen. De uitspraak concludeerde dat het bezwaar van klager ongegrond was en dat de beslissing van verweerder in stand bleef.