ECLI:NL:OGAACMB:2017:94

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 2642 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen verlaging van inkomen van ambtenaar wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft klaagster, een ambtenaar in vaste dienst, bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar inkomen na een langdurige arbeidsongeschiktheid. De bestreden beschikking, genomen op 13 oktober 2015, paste het inkomen van klaagster aan naar 80% van haar vol inkomen, met ingang van 1 mei 2015. Klaagster stelde dat zij niet was gehoord voordat deze beslissing werd genomen en dat zij niet onafgebroken arbeidsongeschikt was. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster sinds 1 december 2010 arbeidsongeschikt was verklaard en dat er geen bewijs was dat zij voor de datum van de bestreden beschikking in staat was om haar werkzaamheden te hervatten. De rechter oordeelde dat klaagster recht had op 100% van haar inkomen gedurende de eerste 24 maanden van haar arbeidsongeschiktheid, 90% gedurende de daaropvolgende 12 maanden, en 80% daarna. Aangezien de verweerder pas na meer dan vier jaar de aanpassing van het inkomen had doorgevoerd, werd de bestreden beschikking als rechtmatig beschouwd. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 11 september 2017
GAZA nr. 2642 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.E. Thijsen,
tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 13 oktober 2015 no. 6 (hierna: de bestreden beschikking) is het inkomen van klaagster, met toepassing van artikel 31 lid 4 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda), aangepast naar reden van 80% van het volinkomen, met ingang van 1 mei 2015 tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent haar arbeidsongeschiktheid.
Op 17 november 2015 heeft klaagster tegen de bestreden beschikking bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 11 januari 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 augustus 2016, alwaar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Hierna is de uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klaagster heeft onweersproken gesteld – en het tegendeel blijkt ook niet uit de stukken – dat zij de bestreden beschikking in de eerste week van november 2015 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat zij haar bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Het bezwaar is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.3
Klager kan zich niet verenigen met de verlaging van haar inkomen en stelt zich daarbij op het standpunt dat zij niet is gehoord alvorens de bestreden beschikking is genomen en dat zij niet onafgebroken arbeidsongeschikt was.
2.4
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd, dat aan klaagster sedert 1 december 2010 vrijstelling van dienst wegens ziekte met behoud van vol inkomen is verleend en dat haar bezoldiging met ingang van 1 mei 2015 is verlaagd.
2.5
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (hierna: Lvvda) heeft de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.
Ingevolge het tweede lid is, voor zover hier van belang, de duur van de vrijstelling van dienst wegens ziekte, inclusief verlenging, ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst.
Het vierde lid, sub I bepaalt dat gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte de ambtenaar in vaste dienst aanspraak heeft op een inkomen naar reden van:
a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;
b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;
c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.
Ingevolge het vijfde lid wordt een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte, voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen, als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat ten minste dertig kalenderdagen zijn verstreken, sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.
Ingevolge artikel 36, eerste lid van de Lvvda mag de ambtenaar aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend van drie maanden of meer, de uitoefening van zijn dienst niet hervatten, dan nadat uit een verklaring van de geneeskundige commissie, bedoeld in artikel 33, vierde lid, of van een of meer geneeskundige(n) als bedoeld in artikel 33, zesde lid, dan wel indien aan de ambtenaar vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend ingevolge een verklaring van een geneeskundige, in dienst van de overheid, uit een door deze afgegeven verklaring blijkt dat de betrokken ambtenaar is onderzocht en in staat is bevonden tot hervatting van zijn dienstuitoefening.
2.6
Uit de door partijen overgelegde stukken is gebleken dat klaagster, ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst en tewerkgesteld bij de Directie Onderwijs, vanaf 1 december 2010 langdurig en onafgebroken arbeidsongeschikt is. Zij is vanaf 1 december 2010 arbeidsongeschikt verklaard door de bedrijfsarts van de Sociale Verzekeringsbank (SVb) met de prognose dat zij blijvend arbeidsongeschikt is voor haar eigen functie. Dat klaagster op enig moment vóór 13 oktober 2015, zijnde de datum van de bestreden beschikking, is onderzocht en in staat is bevonden tot hervatting van haar dienstuitoefening als bedoeld in artikel 36, lid 1 van de Lvvda, is niet gebleken.
2.7
Uit artikel 31 van de Lvvda vloeit dan voort dat klaagster aanspraak heeft op een inkomen naar reden van haar vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden van haar arbeidsongeschiktheid, derhalve van 1 december 2010 tot 1 december 2012, van 90% van haar vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden, derhalve vanaf 1 december 2012 tot 1 december 2013, en van 80% van haar vol inkomen vanaf 1 december 2013. Gelet hierop en nu verweerder pas na ruim 4 en een half jaar vrijstelling van dienst wegens ziekte toepassing heeft gegeven aan bedoelde bepaling, is de bestreden beschikking naar het oordeel van het gerecht op goede grond genomen.
2.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar van klaagster, ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 11 september 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).