ECLI:NL:OGAACMB:2017:93

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
Gaza nr. 2500 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afwijzing waarnemingstoelage voor ambtenaar in functie van ploegcommandant

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar te Aruba, bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een waarnemingstoelage, dat was afgewezen bij beschikking van 4 juli 2016. Klager was benoemd in de functie van ploegcommandant en meende recht te hebben op een waarnemingstoelage met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2002, omdat hij in die periode bevorderd was naar schaal 7. Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, aangezien hij de beschikking op 14 september 2016 had ontvangen.

In de inhoudelijke beoordeling heeft het gerecht overwogen dat klager niet met de tijdelijke waarneming van zijn functie belast was, zoals bedoeld in artikel 26 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La). De functie van ploegcommandant werd als een carrièrefunctie beschouwd, en de toekenning van een waarnemingstoelage was niet van toepassing. Het gerecht heeft ook het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat hij geen concrete gevallen had aangedragen van collega’s die wel een waarnemingstoelage hadden ontvangen. Uiteindelijk heeft het gerecht geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om een waarnemingstoelage terecht was en heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 11 september 2017
Gaza nr. 2500 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. L. Hernandis,
tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij brief van 4 juli 2016 (hierna: de bestreden beschikking) is het verzoek van klager, om vanaf het kalenderjaar 2002 in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage, afgewezen.
1.2
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 3 oktober 2016 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
1.3
Namens verweerder zijn op 8 februari 2017 stukken ingediend.
1.4
De zaak is behandeld ter zitting van 13 februari 2017, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde.
1.5
Uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking op 14 september 2016 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klager is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.3
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om een waarnemingstoelage, en stelt zich daarbij op het volgende standpunt. Bij landsbesluit van 20 april 2004 is hij met ingang van 1 mei 2000 benoemd in de functie van ploegcommandant. Nu die functie maximaal gewaardeerd is op schaal 8, en hij met ingang van 1 mei 2002 is bevorderd naar schaal 7, meent klager dat hij in aanmerking komt voor een waarnemingstoelage met ingang van 1 mei 2002.
2.4
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat klager in de functie van ploegcommandant binnendienst is benoemd en dat hij niet zijn eigen functie kan waarnemen.
2.5
Het gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 26 van de Lma wordt een daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van een ambt belast, indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en het belang van de dienst dit vordert.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a van de Lma, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.6
Niet in geschil is dat klager bij landsbesluit van 20 april 2004 in de functie van ploegcommandant is benoemd. Klager is derhalve niet met de tijdelijke waarneming van die functie belast, zoals bedoeld in voornoemd artikel 26 van de Lma. Voor toepassing van deze bepaling is in dit geval dan ook geen aanleiding. De functie van ploegcommandant is een carrièrefunctie. Conform jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, dient artikel 4 van het BRA gelezen in samenhang met de bevorderingseisen, te worden begrepen als een vertragingsregel, wat inhoudt dat geen directe toekenning van de schaal waarop de betrokken functie (maximaal) is gewaardeerd, plaatsvindt, maar bezoldiging dient te geschieden conform de carrièrelijn van het rangenstelsel en de daarvoor geldende bevorderingseisen (vgl. RvBAz d.d. 27 mei 2016, zaaknummer RvBAz 2014/71417). Dit betekent dat klager aan de bevorderingseisen zal moeten voldoen teneinde in aanmerking te komen voor een bevordering naar schaal 8, hetgeen is geschied met ingang van 1 juli 2012.
2.7
Wat betreft het beroep van klager op het gelijkheidsbeginsel, overweegt het gerecht dat klager geen concrete namen of gevallen heeft genoemd van collega’s die dezelfde functie bekleden als klager, en die wel een waarnemerstoelage hebben ontvangen. Het beroep kan gelet hierop niet slagen.
2.8
Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat klager niet voor een toelage als bedoeld in het tweede lid van artikel 26 van de Lma in aanmerking komt. Het bezwaar van klager is dan ook ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 11 september 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, 2e lid, La).