ECLI:NL:OGAACMB:2017:8

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
GAZA nr. 463 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, die een disciplinaire straf van ontslag had gekregen. De bestreden beslissing was genomen op basis van artikel 83, lid 1 sub 1 en lid 5 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (Lma). Klager was van mening dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim en dat hij op het moment van ontslag arbeidsongeschikt was. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, aangezien hij de bestreden beschikking op 11 februari 2016 had ontvangen.

De zaak werd behandeld op 10 oktober 2016, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.E. Thijsen, en de Gouverneur van Aruba werd vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia. Het gerecht heeft overwogen dat klager eerder al een voorwaardelijk ontslag had gekregen wegens ongeoorloofd verzuim en dat hij zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim. Klager had niet kunnen aantonen dat hij op de dagen in kwestie daadwerkelijk aanwezig was op zijn werkplek.

Het gerecht oordeelde dat de beslissing van de Gouverneur om het voorwaardelijke ontslag ten uitvoer te leggen, rechtmatig was. Klager's argument dat hij arbeidsongeschikt was op het moment van ontslag, werd verworpen, omdat een disciplinaire strafoplegging niet wordt belemmerd door arbeidsongeschiktheid. Uiteindelijk werd het bezwaar van klager ongegrond verklaard, en de uitspraak werd gedaan op 6 maart 2017.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 6 maart 2017
GAZA nr. 463 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.E. Thijsen,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 6 januari 2016 No. 29 (hierna: de bestreden beslissing) is met toepassing van artikel 83, lid 1 sub 1 en lid 5 aan klager de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Tegen de bestreden beslissing heeft klager op 8 maart 2016 een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft op 15 juli 2016 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 10 oktober 2016, alwaar zijn verschenen klager in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en verweerder bij zijn procesgemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking op 11 februari 2016 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klager is derhalve ingevolge artikel 41, lid 3 van de La ontvankelijk.

2.3
Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat klager bij Landsbesluit van 28 oktober 2013 no. 74 vanwege ongeoorloofd verzuim de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag is verleend, met dien verstande dat het ontslag niet ten uitvoer zal worden gebracht indien hij zich gedurende twee jaren niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim, terwijl hij zich binnen die proeftijd schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit het ongeoorloofd afwezig zijn op 1 en 24 oktober 2014.
2.4
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan enig plichtsverzuim, en dat hij op het moment van zijn ontslag arbeidsongeschikt was. Tevens voert hij aan dat hij wel degelijk gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zich te verantwoorden ten aanzien van het hem verweten gedrag en dat de bestreden beslissing in strijd is met de wet en met de beginselen van behoorlijk bestuur en dan met name het rechtszekerheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel.
2.5
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede gronden heeft beslist om het aan klager opgelegde voorwaardelijke strafontslag thans ten uitvoer te leggen. Bij de beoordeling hiervan neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
2.6
Klager is ambtenaar werkzaam bij Cuerpo Especial Arubano (CEA) in de functie van bewakingsmedewerker. Klager was op 1 oktober 2014 voor de nachtdienst ingeroosterd bij de post Tarabana. Uit het door verweerder overgelegde wachtrapport van 1 oktober 2014 blijkt dat de ploegleider om 00:55 uur ter controle bij de post Tarabana langs is gegaan en dat klager niet op de post aanwezig was. Hierna heeft zowel de ploegleider als de centralist hem diverse malen gebeld doch zonder resultaat. Gelet hierop is de enkele stelling van klager dat hij wel degelijk aanwezig was op de post, onvoldoende om aan te nemen dat hij op 1 oktober 2014 niet ongeoorloofd afwezig was.
Klager was oorspronkelijk op 24 oktober 2014 voor de nachtdienst ingeroosterd bij de post Politie-opleidingsschool. Volgens het diensthoofd is voor die dienst echter een vervanger geregeld ([vervanger]), in verband met de ziektemelding van klager op 23 oktober 2014. Bij zijn ziektemelding had klager namelijk aangegeven dat hij op 24 oktober 2014 naar de BGD/SVB (controlearts) zou gaan. Tijdens controle in het systeem bleek echter dat klager zich niet bij de BGD/SVB had gemeld. Uit het wachtrapport voor de nachtdienst van 24 oktober 2014 blijkt dat klager niet stond ingeroosterd.
De stelling van klager dat hij op 24 oktober 2014 de nachtdienst heeft gewerkt (in zijn brief van 29 juli 2015) dan wel dat hij en collega [vervanger] hun diensten hebben geruild en dat hij de avonddienst heeft gewerkt (ter zitting), is in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat verweerder op goede grond heeft geconcludeerd dat klager op 24 oktober 2014 plichtsverzuim heeft gepleegd.
2.7
Gelet op het vorenstaande is de ambtenarenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafontslag heeft kunnen komen en aan klager bij de bestreden beslissing de disciplinaire straf van ontslag heeft kunnen opleggen.
2.8
Klager heeft ter zitting kennelijk voorts willen betogen dat aangezien hij met ingang van 1 januari 2015 in vaste dienst is benoemd hij erop had mogen vertrouwen dat de eerder aan hem verweten plichtsverzuimen niet meer tegen hem zullen worden gebruikt. Dit standpunt vindt geen steun in de wet noch in de jurisprudentie. Het betoog faalt.
2.9
Voor zover klager met zijn stelling dat hij arbeidsongeschikt was ten tijde van het ontslag heeft beoogd te betogen dat het ontslag daarom nietig is, kan dit betoog niet slagen, nu een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wegens ziekte een disciplinaire strafoplegging niet in de weg staat.
2.1
Gelet op het vorenstaande zal het bezwaar van klager ongegrond worden verklaard.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).