ECLI:NL:OGAACMB:2017:56

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
GAZ 30/2014
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf voor politieambtenaar wegens plichtsverzuim en geweld tijdens aanhouding

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Eustatius uitspraak gedaan over een geschil tussen een politieambtenaar, klager, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder. Klager, werkzaam bij het Korps Politie BES, werd op 24 juni 2014 disciplinair gestraft met een terugzetting in salaris wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was gerelateerd aan een incident op 9 augustus 2013, waarbij klager een man, de heer K, aanhield in een supermarkt op Saba. Klager had de heer K aangesproken op zijn gedrag, maar de heer K had geen gehoor gegeven aan het verzoek om zich aan te kleden. Klager maakte een proces-verbaal op, maar de heer K diende later een klacht in tegen klager, wat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek. Het Openbaar Ministerie besloot klager voorwaardelijk niet te vervolgen, maar de Minister legde toch een disciplinaire straf op.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2017 betwistte klager de beschuldigingen en stelde dat de opgelegde straf disproportioneel was. Verweerder daarentegen stelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en disproportioneel geweld bij de aanhouding. Het Gerecht oordeelde dat verweerder terecht het gedrag van klager als ernstig plichtsverzuim had gekwalificeerd, en dat de opgelegde straf evenredig was aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het Gerecht concludeerde dat het beroep van klager ongegrond was en dat het bestreden besluit in stand kon blijven.

Uitspraak

Zaaknummer: GAZ 30/2014
Datum: 14 juli 2017
Uitspraaknr.
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Sint Eustatius
UITSPRAAK
In het geding van:
X,
wonende in Sint Eustatius,
klager,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers
en:
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.C. van Lint.

1.Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van 24 juni 2014 waarbij verweerder heeft besloten aan klager wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf op te leggen van het twee treden terugzetten in salaris.

2.Het (verdere) procesverloop

Klager heeft op 24 juli 2014 een bezwaarschrift ingediend bij het Gerecht en op 29 september 2014 de gronden en aanvullende stukken ingediend. Verweerder heeft op 4 augustus 2016 een contramemorie ingediend. Deze contramemorie is ingediend in de zaak van klager met nummer 27/2016, maar ziet blijkens de inhoud mede op deze zaak. Daarnaast heeft verweerder op 17 mei 2017 aanvullende producties ingediend.
De mondelinge behandeling van het bezwaar heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017, waarbij klager is verschenen met zijn gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr A.N. Stuger, bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.
3.
Feiten en standpunten van partijen
3.1
De volgende feiten staan vast.
  • klager werkt bij het Korps Politie BES, standplaats Sint Eustatius, in de rang van brigadier;
  • op 9 augustus 2013 heeft zich een incident voorgedaan bij supermarkt ‘The Big Rock’ op Saba, waarbij klager een man, hierna te noemen de heer K, heeft aangehouden; aanleiding voor het incident was dat de heer K met ontbloot bovenlijf in genoemde supermarkt was;
  • klager heeft op 9 augustus 2013 van dit incident een proces-verbaal opgemaakt;
  • op grond van artikel 31, onder b van de Eilandsverordening Bevordering Openbare Orde en Bescherming Gemeenschap van Saba, is het verboden zich in het openbaar of op een van de openbare weg zichtbare plaats ongekleed of niet voldoende gekleed te bevinden.
  • De heer K heeft op 30 september 2013 een klacht ingediend tegen klager;
  • Zowel naar het incident als naar de verdenking van meineed (ter zake van het proces-verbaal van 9 augustus 2013 van klager) is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld;
  • het Openbaar Ministerie te Saba vervolgt overtredingen van dit artikel niet;
  • het Openbaar Ministerie heeft op 10 januari 2014 besloten klager voorwaardelijk niet te vervolgen voor dit incident en voor het meinedig opmaken van een proces-verbaal (hierna: de sepotbeslissing). Als grond meldt deze beslissing: “ander dan strafrechtelijk ingrijpen geïndiceerd / first offender”. Aan het voorwaardelijk sepot is een proeftijd van drie jaar verbonden;
  • op 27 februari 2014 heeft verweerder aan klager een voornemen uitgebracht tot het opleggen van een disciplinaire straf. Klager heeft hierop gereageerd bij schrijven van 3 april 2014. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3.2
Klager betwist dat hij zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt. Klager erkent dat hij de heer K heeft aangesproken op het zich in de supermarkt ‘The Big Rock’ bevinden met ontbloot bovenlijf. De heer K gaf geen gehoor aan het verzoek van klager om een T-shirt aan te trekken en gaf door zijn gedrag te kennen dat hij het redelijk bevel van klager, als politieambtenaar gegeven, niet zou opvolgen. Klager heeft een waarheidsgetrouw proces-verbaal opgemaakt van dit incident. Van meineed is dan ook geen sprake. De interpretatie die het OM en de Korpschef van het incident hebben gegeven is onjuist want gebaseerd op incomplete camerabeelden. Het besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Ten onrechte heeft verweerder klager voorts niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Klager acht de opgelegde straf disproportioneel, gelet op zijn financiële positie. Het bestreden besluit laat niet zien dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt. Omdat in het besluit geen beperking in tijd aan de straf is verbonden is er voor klager helemaal geen perspectief op loonsverhoging. Klager acht hierbij nog van belang dat verweerder zelf erkent dat klager niet de bedoeling heeft gehad om inbreuk te maken op de goede naam van het korps.
3.3
Verweerder stelt voorop dat alleen het incident op 9 augustus 2013, te weten de mishandeling en de onrechtmatige aanhouding, ten grondslag zijn gelegd aan het besluit tot oplegging van een disciplinaire straf. Het besluit is dus niet mede gebaseerd op de verdenking van meineed. Anders dan klager, stelt verweerder dat wel sprake was van mishandeling van de heer K, althans van disproportioneel geweld bij de aanhouding. Verweerder baseert zich daarbij op de camerabeelden van het incident, op het strafrechtelijk onderzoek en op de sepotbeslissing. Verweerder benadrukt dat zelfs volgens de strenge strafrechtelijke maatstaven van mishandeling sprake is geweest. Verweerder meent dan ook terecht te hebben geconcludeerd dat van ernstig plichtsverzuim kan worden gesproken en dat de opgelegde disciplinaire straf gerechtvaardigd is.

4.Relevante regelgeving

De artikelen 101 en 102 van het Besluit rechtspositie korps politie BES (hierna: Besluit BES) luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
Artikel 101
1 (…)
2 De ambtenaar van politie die zijn ambtelijke verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
3 Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
(…)
Artikel 102
1. De disciplinaire straffen die de ambtenaar van politie, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar van politie, kunnen worden opgelegd, zijn:
(…)
e. terugzetting naar een lagere bezoldigingstrede: voor ten hoogste twee bezoldigingstreden;

5.Overwegingen van het Gerecht

Het Gerecht zal als eerste de vraag beantwoorden of verweerder het gedrag van klager als plichtsverzuim heeft kunnen kwalificeren. Voor die kwalificatie is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze als plichtsverzuim zijn aan te merken. Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder het gedrag van klager op 9 augustus 2013 terecht als ernstig plichtsverzuim gekwalificeerd. Aan klager kan worden toegegeven dat de camerabeelden het incident niet van A tot Z laten zien. De camerabeelden geven echter wel duidelijk weer hoe het incident is begonnen. Daaruit, in combinatie met de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek waaronder de verklaring van klager zelf, blijkt in de eerste plaats dat het klager is die de heer K aanspreekt op het feit dat hij zich met ontbloot bovenlijf in de supermarkt bevond. Niet in geschil is dat het O.M. op Saba dit feit niet vervolgt. Evenmin is in geschil dat klager dit wist. Het is dan ook niet begrijpelijk dat klager de heer K op dat feit heeft aangesproken. Klager heeft daarvoor ter zitting geen bevredigende verklaring kunnen geven. Hiermee heeft klager zich al niet gedragen zoals het een goed politieambtenaar betaamt, hij heeft hiermee immers een vervolgingsinstructie van het O.M. genegeerd en een burger ten onrechte lastig gevallen. Van een politieagent mag worden verwacht dat hij, zoveel als mogelijk, de-escalerend optreedt. Uit het gedrag van klager blijkt echter dat hij eerder provocerend dan de-escalerend heeft opgetreden, terwijl voor de-escalerend optreden alle gelegenheid bestond. Ook wanneer er rekening mee wordt gehouden dat een deel van het incident niet door camerabeelden is gevangen, bestaan er voldoende gegevens om de conclusie te rechtvaardigen dat van een mishandeling sprake was. Naast de camerabeelden zijn er immers de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek, die de camerabeelden ondersteunen en de conclusie dat van mishandeling sprake was, mede dragen. De wijze van optreden van klager brengt bovendien schade toe aan het in een politieagent te stellen vertrouwen dat nodig is voor de vervulling van deze functie. Ook dit draagt bij aan de conclusie dat van ernstig plichtsverzuim sprake is.
Het Gerecht oordeelt voorts dat de opgelegde straf evenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De aard van de straf brengt mee dat er geen termijn aan is verbonden. Dat er geen perspectief op loonsverhoging zou zijn, zoals klager stelt, is onjuist. Het terugzetten in salaris staat immers niet in de weg aan het opnieuw doorgroeien naar hogere tredes. De aan klager verweten gedraging raakt de kern van de politietaak. In dat licht beschouwd kan ook overigens niet worden gezegd dat de gekozen straf onevenredig is met het als ernstig gekwalificeerde plichtsverzuim.
De conclusie luidt dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand kan blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Eustatius, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 14 juli 2017.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de wet ambtenarenrechtspraak BES