ECLI:NL:OGAACMB:2017:55

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
GAZ 27/2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en ontzegging toegang tot werkplek van ambtenaar in het belang van de dienst

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Eustatius op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen klager, een brigadier bij het Korps Politie BES, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Klager was op 4 maart 2016 geschorst uit zijn ambt en de toegang tot zijn werkplek was hem ontzegd, naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar een incident waarbij hij betrokken was. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze schorsing, stellende dat het besluit niet in stand kan blijven omdat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de feiten en hij niet gehoord is voor het nemen van het besluit.

Het Gerecht overweegt dat de schorsing is gebaseerd op artikel 109, eerste lid, onder c van het Besluit Rechtspositie Korps Politie BES, wat inhoudt dat schorsing kan plaatsvinden in het belang van de dienst. Het Gerecht stelt vast dat de schorsing en de ontzegging van toegang tot de werkplek gerechtvaardigd zijn, gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang van de dienst. Echter, het Gerecht oordeelt dat de inhouding van het salaris van klager niet rechtmatig was, omdat deze inhouding niet is toegestaan wanneer de schorsing is gebaseerd op het dienstbelang.

De uitspraak concludeert dat het bezwaar van klager gegrond is, de bestreden beschikking voor zover het betreft de inhouding van het salaris wordt vernietigd, maar dat de schorsing en ontzegging van toegang in stand blijven. Tevens wordt het Openbaar lichaam Sint Eustatius veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan klager.

Uitspraak

Zaaknummer: GAZ 27/2016
Datum: 14 juli 2017
Uitspraaknr.
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
zittingsplaats Sint Eustatius
UITSPRAAK
In het geding van:
X,
wonende in Sint Eustatius,
klager,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers
en:
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
verweerder,
gemachtigden: mr. S.C. van Lint.

1.Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van 4 maart 2016 waarbij verweerder heeft besloten klager te schorsen uit zijn ambt en hem de toegang tot de werkplek te ontzeggen.

2.Het (verdere) procesverloop

Klager heeft op 1 april 2016 een bezwaarschrift ingediend bij het Gerecht en op 7 juni 2016 de gronden en aanvullende stukken ingediend. Verweerder heeft op 4 augustus 2016 een contramemorie ingediend.
De mondelinge behandeling van het bezwaar heeft plaatsgevonden op 23 mei 2017, waarbij klager is verschenen met zijn gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr A.N. Stuger, bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1
De volgende feiten staan vast.
- klager werkt bij het Korps Politie BES, standplaats Sint Eustatius, in de rang van brigadier;
- op 29 februari 2016 heeft een incident plaatsgevonden waarbij klager en een minderjarige waren betrokken.
3.2
Klager stelt dat het besluit niet in stand kan blijven. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de feiten. De enige motivering die het besluit laat zien is dat er een strafrechtelijk onderzoek loopt. De klacht die aanleiding zou zijn geweest voor dat onderzoek, heeft klager nooit gezien. Klager kan zich hier dan ook niet tegen verweren. Klager weerspreekt dat van mishandeling sprake was. Verweerder heeft bij zijn beslissing het salaris van klager deels in te houden, geen rekening gehouden met klagers financiële positie. Verweerder heeft klager ten onrechte niet gehoord alvorens het besluit te nemen.
3.3
Verweerder stelt in de contramemorie dat het besluit om klager te schorsen is gebaseerd op artikel 109, eerste lid, onder a, van het Besluit BES en dat in het bestreden besluit abusievelijk artikel 109, eerste lid, onder c van het Besluit BES wordt genoemd. Verweerder stelt bevoegd te zijn klager te schorsen omdat het Openbaar Ministerie vervolging had ingesteld tegen klager. De inhouding van de bezoldiging volgt dwingendrechtelijk uit artikel 110, eerste lid, van het Besluit BES, aldus verweerder. De schorsing en ontzegging van toegang is zijn terecht, zo stelt verweerder, omdat de aan klager verweten misdrijven samenhangen met zijn functie. Verweerder wijst er voorts op dat een betrokkene niet behoeft te worden gehoord bij een schorsing in het belang van de dienst.
3.2
Relevante regelgeving
De artikelen 109 en 110 van het Besluit rechtspositie korps politie BES (hierna: Besluit BES) luiden, voor zover hier relevant, als volgt:
Artikel 109
1. Onverminderd artikel 102, eerste lid, onderdeel h, kan de ambtenaar van politie in zijn ambt worden geschorst:
a. indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld; (…)
c. wanneer naar het oordeel van Onze Minister, dan wel naar Ons oordeel, indien het betreft een ambtenaar die bij koninklijk besluit is benoemd, het dienstbelang dit bepaaldelijk vereist.
2 Tenzij bij wet is bepaald dat schorsing bij koninklijk besluit geschiedt, geschiedt schorsing door Onze Minister. In afwachting van de schorsing kan de ambtenaar van politie buiten functie worden gesteld door Onze Minister.
3 De duur van de schorsing bedraagt maximaal zes maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze termijn eenmaal met drie maanden worden verlengd.
Artikel 110
1. Tijdens de schorsing worden de inkomsten voor een derde gedeelte ingehouden. Na verloop van zes weken kan verdere inhouding, ook van het volle bedrag der inkomsten, plaatsvinden. Indien het een schorsing betreft als bedoeld in artikel 109, lid 1, onder b, kan Onze Minister bepalen dat met onmiddellijke ingang meer dan een derde gedeelte of het volle bedrag der inkomsten wordt ingehouden
2 Geen inhouding vindt plaats ingeval van een schorsing in het belang van de dienst, bedoeld in artikel 109, eerste lid, onder c, van een maatregel op grond van de Wet tot regeling van het toezicht op krankzinnigen BES, of van een ophouding voor verhoor of een inverzekeringstelling, bedoeld in de titels V en VII van het Wetboek van Strafvordering BES, mits niet gevolgd door voorlopige hechtenis.
3.3
Het Gerecht overweegt als volgt
3.3.1
In het besluit van 4 maart 2016 heeft verweerder besloten
  • klager te schorsen uit zijn ambt op grond van artikel 109, eerste lid, onder c van het Besluit Rechtspositie Korps politie BES en
  • aan klager de toegang te ontzeggen tot zijn werk op grond van artikel 96, eerste lid van het Besluit BES en
  • om een derde van het salaris van klager in te houden op grond van artikel 110, eerste lid, van het Besluit BES.
3.3.2
Ten aanzien van het inhouden van het salaris van klager overweegt het Gerecht het navolgende.
Het besluit vermeldt :

Het bevoegd gezag van het Korps Politie Caribisch Nederland is op de hoogte gesteld van het feit dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen u is gestart terzake van de mishandeling van een minderjarige. Ik acht het gezien de ernst van de vermoedelijk gepleegde feiten in het belang van de dienst noodzakelijk u gedurende de vervolging, met toepassing van artikel 109, lid 1 c van het Rechtspositiebesluit Korps politie BES, met ingang van heden tot nader order te schorsen uit uw ambt.”
Het Gerecht stelt vast dat verweerder in dit besluit ten onrechte spreekt van een vervolging. Met de enkele start van een strafrechtelijk onderzoek is immers niet al van vervolging sprake. Evenmin blijkt anderszins dat er op dat moment al van vervolging sprake was. Verweerder noemt in het besluit dan ook terecht niet artikel 109, eerste lid, onder a van het Besluit BES als grondslag voor de schorsing (de mogelijkheid te schorsen indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van een misdrijf is ingesteld) maar noemt nadrukkelijk artikel 109, eerste lid, onder c van het Besluit BES (de mogelijkheid te schorsen in het belang van de dienst). Daar komt bij dat verweerder in de contramemorie stelt dat klager niet op de schorsing behoefde te worden gehoord, omdat dat niet is voorgeschreven in de gevallen dat de schorsing is gebaseerd op het dienstbelang. Zowel in het bestreden besluit als in de contramemorie gaat verweerder dus uit van een schorsing gebaseerd op het dienstbelang. Het betoog van verweerder dat de vermelding van artikel 109, eerste lid, onder c, van het Besluit BES in het besluit een fout is, is in het licht van het voorgaande niet begrijpelijk.
Artikel 110, eerste lid, van het Besluit BES geeft regels over inhouding van salaris tijdens een schorsing. In het tweede lid van dit artikel is hierop een uitzondering gemaakt voor het geval dat de schorsing is gebaseerd op artikel 109, eerste lid, onder c van het Besluit BES: de schorsing in het belang van de dienst. Deze uitzondering is hier van toepassing. Klager is immers geschorst, zoals hiervoor is vastgesteld, wegens het belang van de dienst. Verweerder was dus niet bevoegd om een deel van het salaris van klager in te houden. Het beroep is daarom gegrond en het besluit kan in zoverre geen stand houden.
3.3.3
Ten aanzien van de schorsing en de ontzegging van toegang tot het werk, overweegt het Gerecht het navolgende.
Het Gerecht herhaalt dat de schorsing is gebaseerd op artikel 109, eerste lid, onder c, van het Besluit BES, met andere worden klager is geschorst in het belang van de dienst. Het gaat hier dus om de bevoegdheid van het bevoegde gezag om een ordemaatregel te treffen wanneer het ongestoord functioneren van de dienst of het dienstonderdeel door het handhaven van de klager niet langer verzekerd zou zijn. Het belang van de dienst is in hoge mate een inschatting van de werkgever, waarbij voor de rechter terughoudendheid past. Uit het dossier blijkt dat er een strafrechtelijk onderzoek was opgestart naar klager wegens een verdenking van het mishandelen van een minderjarige. Dat is een misdrijf dat als ernstig is te kwalificeren. Naar het oordeel van het Gerecht vormt dit al voldoende grond om de schorsing in het belang van de dienst, en daarmee ook de ontzegging van toegang tot het werk, te rechtvaardigen. Gelet hierop en op de aard van de beslissing –een ordemaatregel en niet een disciplinaire straf- is geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
4. In het voorgaande ziet het Gerecht aanleiding om aan het Openbaar lichaam Sint Eustatius met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht BES een proceskostenveroordeling op te leggen van USD 782,- zijnde 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling.

5.Beslissing

Het Gerecht in ambtenarenzaken:
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is besloten tot gedeeltelijke inhouding van het salaris van klager
  • bepaalt dat het besluit in stand blijft voor zover het betreft de schorsing en de ontzegging van toegang;
  • veroordeelt het Openbaar lichaam Sint Eustatius tot vergoeding aan klager van een bedrag van USD 782,- voor de kosten van deze procedure.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in ambtenarenzaken van Sint Eustatius, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 14 juli 2017.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk. Zie titel IV van de wet ambtenarenrechtspraak BES