ECLI:NL:OGAACMB:2017:19

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
Gaza nr. 2040 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om waarnemingstoelage in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft klager bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om een waarnemingstoelage voor de periode van 27 juni 2014 tot en met 27 juli 2014. Klager was niet door de Gouverneur belast met de waarneming van de functie van ploegleider, maar werd door zijn directe chef gevraagd om deze functie tijdelijk waar te nemen tijdens diens afwezigheid. Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba heeft geoordeeld dat deze situatie niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 26 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma). De rechter heeft vastgesteld dat klager niet officieel was aangewezen voor de waarneming van de functie, wat betekent dat hij geen recht heeft op de waarnemingstoelage. Het bezwaar van klager is ongegrond verklaard, en de uitspraak is gedaan op 6 maart 2017. De rechter heeft benadrukt dat de afwijzing van het verzoek terecht was, omdat de wettelijke vereisten voor het toekennen van een waarnemingstoelage niet zijn vervuld. Klager heeft de beschikking op 27 juli 2016 ontvangen en heeft tijdig bezwaar gemaakt, maar de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar leidde tot de conclusie dat er geen recht op de toelage bestond.

Uitspraak

Uitspraak van 6 maart 2017
Gaza nr. 2040 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
DE MINISTER VAN TOERISME, TRANSPORT EN ARBEID,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij brief van 14 juli 2016 (hierna: de bestreden beschikking) is het verzoek van klager, om gedurende de periode van 27 juni 2014 tot en met 27 juli 2014 in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage, afgewezen, omdat klager niet is aangewezen om de functie van ploegleider waar te nemen.
1.2
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 25 augustus 2017 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
1.3
Namens verweerder zijn op 12 januari 2017 stukken ingediend.
1.4
De zaak is behandeld ter zitting van 16 januari 2017, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij zijn gemachtigde.
1.5
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking op 27 juli 2016 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat hij zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klager is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.

2.3
Klager kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn verzoek om een waarnemingstoelage, en stelt zich daarbij op het standpunt dat hij van 27 juni 2014 tot en met 27 juli 2014 voor zijn ploegleider heeft waargenomen gedurende diens afwezigheid, zodat hij recht heeft op een toelage op basis van artikel 26 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma).
2.4
Het gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 26 van de Lma wordt een daartoe in aanmerking komende ambtenaar door het bevoegde gezag met de tijdelijke waarneming van een ambt belast, indien een wettelijke regeling continuïteit in de vervulling van een ambt veronderstelt en het belang van de dienst dit vordert.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder a van de Lma, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.5
Niet in geschil is dat klager niet door de Gouverneur met de waarneming van de functie van ploegleider is belast. Dat klager door zijn directe chef is verzocht hem tijdens diens afwezigheid te vervangen, wil niet zeggen dat hij met de waarneming van die functie is belast als bedoeld in artikel 26 van de Lma. Daarbij laat het gerecht in het midden of de functie van ploegleider een met name genoemde functie in de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 is, dan wel een goedgekeurde cheffunctie boven het niveau van schaal 7 van die regeling.
2.6
Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat klager niet voor een toelage als bedoeld in het tweede lid van artikel 26 van de Lma in aanmerking komt. Het verzoek van klager is dan ook terecht afgewezen.
2.7
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 maart 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, 2e lid, La).