ECLI:NL:OGAACMB:2017:122

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 oktober 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
EJ 61 van 2017
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G.P.M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van kinderalimentatie en bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een moeder (verzoekster) om wijziging van de kinderalimentatie en bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van haar drie minderjarige kinderen. De moeder en de vader (verweerder) hebben een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen gelijkelijk tussen hen verdeeld zijn. De moeder verzoekt om een maandelijkse bijdrage van $ 54,- per kind en een woonlastencompensatie van $ 200,- per maand, alsook dat de vader alle kosten van opvang en buitenschoolse activiteiten van de kinderen zal bekostigen. De vader verzet zich tegen het verzoek en stelt dat de afspraken over de kosten gelijkelijk moeten worden verdeeld.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen op $ 600,- per maand is geschat en dat de vader een aanzienlijk hoger inkomen heeft dan de moeder. Het Gerecht oordeelt dat de vader een bijdrage van $ 360,- per maand moet betalen voor de kosten van de kinderen, met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2016. Daarnaast is er een tijdelijke regeling getroffen voor de periode van 1 juli 2017 tot 1 september 2017, waarbij de vader $ 600,- aan de moeder moet betalen. De moeder mag de kinderbijslag behouden tot 1 september 2017. De vader wordt veroordeeld in de proceskosten van de moeder, die op $ 307,- zijn begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Registratienummer : EJ 61 van 2017
Datum uitspraak : 8 augustus 2017

BESCHIKKING (artikel 1:407 jo. 1:401 BW BES )

in de zaak van

[verzoekster],

wonend in Nederland,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Lieshout,
en

[verweerder],

wonend in Nederland,
verweerder,
in persoon.

De procedure

1. Het Gerecht heeft kennis genomen van het verzoekschrift van [verzoekster], met producties,
ingekomen ter griffie op 23 mei 2017 en het verweerschrift van [verweerder], met producties, ingekomen ter griffie op 22 juni 2017.
2. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgehad op 29 juni 2017 te 9.30
uur. Bij de mondelinge behandeling is [verzoekster] met haar gemachtigde verschenen en [verweerder] in persoon.
3. De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

4. De volgende feiten staan tussen partijen vast:
  • partijen hebben van 2002 tot en met 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • uit de relatie zijn drie, nog minderjarige, kinderen geboren,:
[minderjarig kind1], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats];
[minderjarige kind 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
[minderjarige kind 3], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats];
verder gezamenlijk te noemen: de kinderen;
  • partijen hebben gezamenlijk gezag over de drie minderjarige kinderen;
  • partijen hadden ten tijde van hun relatie een samenlevingsovereenkomst;
  • bij het einde van de relatie van partijen is er een “overeenkomst einde relatie”
overeengekomen;
- partijen hebben een afspraak van co-ouderschap waarbij de minderjarige kinderen 50% van de
tijd bij [verzoekster] doorbrengen en 50% van de tijd bij [verweerder];
- partijen hadden onderling afgesproken dat zij elk voor een evenredig deel zullen bijdragen in
de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Daarnaast geldt voor kosten als ziektekosten, schoolkosten, kledingkosten, verjaardagskosten en kosten voor sporten de regeling dat deze kosten gelijkelijk door partijen zullen worden gedragen.

Het verzoek

5. [ [verzoekster] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [verweerder] als
de door hem te dragen kosten ter voorziening in de opvoeding en verzorging van de kinderen van partijen, per kind, per maand, ingaande 1 november 2016, en vervolgens iedere maand, die verschijnt nadat in deze procedure de beschikking zal zijn gegeven, steeds bij vooruitbetaling een bedrag van $ 54,- aan [verzoekster] zal voldoen. Voorts verzoekt [verzoekster] te bepalen dat [verweerder] in de vorm van een woonlastencompensatie vanaf 1 november 2016 en vervolgens iedere maand die verschijnt, nadat in deze procedure de verzochte beschikking zal zijn gegeven, steeds bij vooruitbetaling $ 200,- aan [verzoekster] zal voldoen. Verder verzoekt [verzoekster] te bepalen dat [verweerder] met ingang van 1 november 2016 alle kosten van de opvang en buitenschoolse activiteiten van de kinderen zal bekostigen. Tot slot verzoekt [verzoekster] te bepalen dat zij de kinderbijslag van totaal $ 120,- mag behouden.
6. [ [verzoekster] stelt dat het woord “evenredig” in de “overeenkomst einde relatie” zo moet
worden geïnterpreteerd dat het inhoudt dat partijen naar evenredigheid van hun inkomen bijdragen in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. [verzoekster] stelt dat de kinderen de helft van de tijd bij haar verblijven en de helft van de tijd bij [verweerder]. De kinderen delen bij haar een slaapkamer, en bij [verweerder] hebben de kinderen ieder een eigen slaapkamer. Hierdoor genieten zij bij [verweerder] volgens [verzoekster] meer wooncomfort. [verzoekster] meent dat de situatie voor de kinderen bij de vader en de moeder niet wezenlijk moet verschillen. Nu dat wel het geval is dient [verweerder] bij te dragen in de kosten, zodat de kinderen bij [verzoekster] dezelfde mate van comfort genieten als bij [verweerder]. Eind 2016 heeft [verzoekster], na een mislukt mediation traject, aan [verweerder] aangegeven zich niet te kunnen vinden in de “overeenkomst einde relatie”. [verweerder] heeft toen aangegeven zich niet te kunnen vinden in hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht. De huidige situatie is voor [verzoekster] niet houdbaar. De financiële druk op haar is buitenproportioneel hoog en niet op lange termijn vol te houden.
7. [ [verzoekster] stelt dat er sprake is van een stevige financiële onevenwichtigheid tussen partijen.
Partijen betalen beide voor de helft een gezamenlijke belastingschuld af. [verzoekster] meent dat zij geen inzicht heeft in het inkomen en de uitgaven van [verweerder], maar dat het wel bekend is dat zijn inkomen sinds het sluiten van de “overeenkomst einde relatie” is toegenomen. Ook zijn er nog andere gewijzigde omstandigheden die erin zijn gelegen dat [verzoekster] een nieuwe partner heeft met wie ze een dochter heeft gekregen. [verzoekster] meent dat de bijdrage met terugwerkende kracht, vanaf 1 november 2016, kan worden vastgesteld omdat [verweerder] wist dat een verzoek wijziging voorhanden was en [verzoekster] hier alleen niet in heeft doorgezet omdat ze er met [verweerder] uit probeerde te komen, én omdat het nog onduidelijk was of partijen naar Nederland zouden verhuizen.

Het verweer

8. [ [verweerder] heeft verweer gevoerd, met conclusie tot afwijzing van het verzoek van
[verzoekster]. Het woord “evenredig” dient volgens [verweerder] zo te worden gïnterpreteerd dat partijen ieder voor de helft bijdragen in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. [verweerder] is van mening dat er geen gewijzigde situatie is aangezien [verzoekster] nog steeds werkzaam is in dezelfde functie en hij nog steeds werkzaam is als zelfstandige. Daarnaast heeft [verzoekster] neveninkomsten, en werkt de nieuwe partner van [verzoekster] fulltime. De belastingschuld die [verzoekster] noemt is volgens [verweerder] in mei 2017 afgelost. Het betrof echter geen gezamenlijke belastingschuld, maar een teveel ontvangen kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag van [verzoekster].
9. [ [verweerder] vindt het onbegrijpelijk dat [verzoekster] de onderhavige procedure is gestart.
[verweerder] voert aan dat partijen in juli van dit jaar naar Nederland zullen verhuizen. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe de situaties van partijen er in Nederland uit zullen gaan zien. In oktober 2017 zal [verzoekster] samen met haar nieuwe partner voor onbepaalde tijd terugkeren naar Bonaire alwaar haar nieuwe partner een inburgeringsexamen moet afleggen. De kinderen zullen dan al hun tijd bij [verweerder] doorbrengen.
10. Ten aanzien van het verzoek van [verzoekster] om de bijdragen met terugwerkende kracht toe te
kennen voert [verweerder] aan dat de mediator destijds de inkomens van partijen heeft vergeleken en geen aanleiding heeft gezien om wijzigingen in de regeling aan te brengen. Hij heeft er dan ook geen rekening mee gehouden dat de regeling in november 2016 zou kunnen veranderen. Indien de mediator een andere berekening had gemaakt had [verweerder] daarmee rekening kunnen houden.

De beoordeling

11. Voor beoordeling van het verzoek van [verzoekster] dient te worden bepaald wat het
behoefteniveau van de kinderen was voordat [verzoekster] en [verweerder] met de kinderen naar Bonaire zijn verhuisd. Partijen zijn immers gekomen vanuit een Nederlandse rechtssfeer en de verzorging van de kinderen en opvoeding dient op die basis te worden voortgezet. Aan de hand van de door partijen ter zitting verstrekte informatie en de in Nederland geldende normen heeft het Gerecht de behoefte van de kinderen in 2013 geschat op $ 600,-. Partijen hebben na hun aankomst op Bonaire aanvankelijk niet gewerkt. Voor zover er sprake was van verlies van inkomen is dat opgevangen door de middelen waarover partijen beschikten. Het behoefteniveau van de kinderen werd hierdoor niet aangetast.
12. De door partijen overeengekomen behoefte afspraak dateert van 7 september 2014, zijnde de
datum waarop zij de “overeenkomst einde relatie” hebben gesloten. De looptijd van de overeenkomst was een jaar, maar deze is door partijen voortgezet. De inhoud van deze overeenkomst geldt derhalve nog steeds tussen partijen. De tussen partijen gemaakte afspraak dat zij “evenredig” zullen bijdragen in de dagelijkse kosten van de kinderen legt het Gerecht zo uit dat het gaat om de evenredigheid naar inkomen, dus in redelijkheid ten opzichte van elkaar.
13. Het Gerecht heeft de behoefte van de kinderen geschat op totaal $ 600,- per maand. In
Nederland bedroeg het inkomen van [verweerder] twee maal zoveel als het inkomen van [verzoekster]. Op grond van de huidige afspraak tussen partijen kunnen de feitelijke kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen worden geschat op 50% van de totale kosten. Voor de resterende 50% van de kosten geldt de afspraak die partijen hebben gemaakt dat deze kosten gelijkelijk tussen hen zullen worden verdeeld. De 50% van de kosten die gemaakt worden voor de verzorging en opvoeding dienen naar evenredigheid van inkomen te worden verdeeld.
14. [ [verzoekster] heeft een verzoek tot wijziging van de tussen partijen geldende afspraak ingediend
wegens nieuwe omstandigheden. Op grond van artikel 1:401 eerste lid BW BES is [verzoekster] ontvankelijk in haar verzoek. De nieuwe omstandigheden zijn erin gelegen dat [verzoekster] is gaan samenwonen met haar nieuwe partner, zij (nog) een kind heeft gekregen en het inkomen van [verweerder] is veranderd. Er dient derhalve opnieuw naar de financiële afspraak van partijen te worden gekeken. De levensstandaard ligt op Bonaire lager, waardoor er geen wezenlijk verschil in de behoefte van de kinderen is opgetreden. Ook de huidige behoefte van de kinderen bedraagt een totaalbedrag van $ 600,- per maand.
15. [ [verzoekster] heeft gesteld dat haar inkomen netto $ 2030,- per maand bedraagt. [verweerder]
heeft aangevoerd dat zijn netto inkomen $ 1.284,- per maand bedraagt. [verweerder] heeft de vrijheid dat hij eigen baas is. Dit betekent echter niet dat alleen dient te worden gekeken naar zijn actuele inkomen. Er dient ook te worden gekeken naar wat hij zou kunnen verdienen. Voor zover zijn huidige inkomen onder zijn laatst in Nederland genoten inkomen, dat hij verdiende toen partijen nog een relatie hadden, ligt geldt dat als vrijwillig opgegeven inkomen. [verweerder] is immers vrijwillig teruggegaan. Het vrijwillig teruggaan van inkomen heeft geen invloed op zijn draagkracht. Dat is anders bij een stijging van inkomen, zoals bij [verzoekster] het geval is. Een dergelijke ontwikkeling dient wel in de draagkrachtberekening te worden meegenomen, omdat een stijging van inkomen ook een positieve invloed zou hebben gehad op de situatie van partijen als zij nog een relatie met elkaar zouden hebben gehad.
16. [ [verweerder] wist van de behoefte van zijn kinderen. De daling van zijn inkomen dient dan ook
voor zijn rekening te komen, temeer nu hij zijn woning op Bonaire heeft verkocht. De woning betreft een vermogensbestanddeel dat door de verkoop liquide wordt gemaakt. Het is niet meer dan redelijk dat de verkoopopbrengst mede wordt aangewend om te kunnen voorzien in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen. [verzoekster] heeft immers (ook) alles binnen haar mogelijkheden gedaan om haar inkomen op niveau te houden. Voor berekening van de draagkracht dient terug te worden gegrepen op de door partijen gesloten overeenkomst op grond waarvan zij naar evenredigheid van inkomen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. [verweerder] kan aanzienlijk meer bijdragen. Voor de draagkrachtberekening zal worden uitgegaan van zijn laatst in Nederland genoten inkomen dat omgerekend naar Amerikaanse dollars een bedrag van $ 2500,- per maand bedraagt.
17. De draagkracht berekening leidt tot de conclusie dat [verweerder] een bijdrage van $ 360,- per
maand dient te leveren in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. [verweerder] dient op haar beurt $ 240,- per maand voor haar rekening te nemen. Bij de door het Gerecht uitgevoerde berekening is geen rekening gehouden met het feit dat [verzoekster] inmiddels met haar nieuwe partner een kind heeft. Daar staat echter tegenover dat met het inkomen van de nieuwe partner van [verzoekster] ook geen rekening is gehouden in de berekening. Het Gerecht zal [verweerder] veroordelen met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2016 een bedrag van $ 360,- per maand aan [verzoekster] te betalen als bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen.
18. Vanaf 1 juli 2017 tot 1 september 2017 geldt de tussen partijen ter zitting gemaakte afspraak die
er op neerkomt dat [verweerder] aan [verzoekster] voor de genoemde periode een bijdrage van € 600,- zal betalen.
19. Vanaf september 2017 is de situatie van partijen voorzienbaar totaal anders in vergelijking tot
nu. Het is op dit moment onduidelijk wat de inkomsten van partijen zullen zijn, hoe het Nederlandse belasting premiestelsel zal uitpakken en wat de bijdrage van partijen in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen zal kunnen zijn. Partijen zijn het erover eens dat zij in Nederland vaststelling van de alimentatiebedragen door de rechtbank zullen vragen. Het Gerecht zal hierdoor afzien van het nemen van een beslissing op de periode vanaf 1 september 2017.
20. Ten aanzien van de kinderbijslag oordeelt het Gerecht in overeenstemming met de reeds tussen
partijen geldende afspraak. Deze komt er op neer dat [verzoekster] de kinderbijslag mag behouden. Deze afspraak geldt eveneens tot 1 september 2017. Partijen zullen na het verstrijken van deze periode de rechter in Nederland moeten verzoeken hierover een beslissing te nemen.
21. [ [verweerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht $ 28,-
- salaris gemachtigde (1 punt ad $ 279,-) $
279,-
Totaal $ 307,-.

Beslissing

Veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van $ 360,- per maand over de periode 1 november 2016 tot 1 juli 2017 als bijdrage in de kosten voor de verzorging en opvoeding van de drie minderjarige kinderen [minderjarig kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [minderjarig kind 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [minderjarig kind 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoekster] een bedrag van € 600,- als tegemoetkoming in de kosten over de periode 1 juli 2017 tot 1 september 2017.
Bepaalt dat [verzoekster] over de periode 1 november 2016 tot 1 september 2017 de (door haar ontvangen) kinderbijslag mag behouden.
Veroordeelt [verweerder] in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op $ 307,-
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in voormeld Gerecht en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.