In deze zaak heeft [Klager] bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de Korpschef van het Korps Politie Curaçao, waarin hij werd geplaatst in de functie van Senior Tactisch Rechercheur VVC binnen het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao (GKPC). Het bezwaar is ingediend op 7 juli 2015 en betreft de brief van de Korpschef van 3 juni 2015. De Regering heeft op 13 oktober 2015 een contra-memorie ingediend. Op 2 februari 2016 heeft [Klager] opnieuw bezwaar aangetekend tegen een landsbesluit van 3 december 2015, dat zijn benoeming in het GKPC regelt. De zitting vond plaats op 12 september 2016, waarbij [Klager] werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R.P. Koeijers, en de Regering werd vertegenwoordigd door mrs. F.R. Brouwer en L.M. Virginia.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de benoeming van een ambtenaar van politie in een functie binnen het GKPC geschiedt op basis van een landsbesluit, ondertekend door de Minister van Justitie en de Gouverneur. De Korpschef heeft geen bevoegdheid om rechtsgevolgen te creëren met zijn brief. Het Gerecht oordeelt dat de Regering onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de plaatsing van [Klager] en dat zijn werkzaamheden in de toetsingsperiode niet correct zijn beoordeeld. Het Gerecht verklaart het plaatsingsbesluit van 3 december 2015 nietig en draagt de Regering op om een nieuw landsbesluit te nemen voor de plaatsing van [Klager]. Tevens wordt de Regering veroordeeld tot betaling van een vergoeding van NAf 1.400,- aan [Klager] voor juridische bijstand.