ECLI:NL:OGAACMB:2016:83

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
GAZ 2015/4498 en GAZ 2016/77595
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen plaatsing binnen het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao

In deze zaak heeft klaagster, vertegenwoordigd door mr. M.M. Bloem, bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de Minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. F.R. Brouwer, met betrekking tot haar plaatsing binnen het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao (GKPC). Klaagster was voor de reorganisatie werkzaam als Medewerker Financiële Onderzoeken en ontving na de reorganisatie een plaatsingsaanbod voor de functie van Senior Financieel Rechercheur. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen deze plaatsing, omdat zij verzocht om benoeming in de functie van Teamleider. De Minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat klaagster niet kon aantonen dat zij gedurende de vereiste periode de functie van Teamleider had vervuld.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft de bezwaarschriften behandeld en geconcludeerd dat de brief van de Minister geen rechtsgevolg had, omdat de wijziging van de rechtspositie van klaagster pas plaatsvond door het landsbesluit. Het Gerecht oordeelde dat het niet bevoegd was om te oordelen over het bezwaar tegen de brief van de Minister, maar wel over het bezwaar tegen het landsbesluit. Klaagster heeft aangevoerd dat zij structureel belast was met leidinggevende werkzaamheden, maar het Gerecht oordeelde dat de Minister in redelijkheid kon besluiten om klaagster in de functie van Senior Financieel Rechercheur te plaatsen. De brieven van derden gaven geen volledig beeld van de relevante periode en er was geen grond voor nietigverklaring van het landsbesluit.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het bezwaar van klaagster ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Martinez en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2016. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

Ambtenarenzaken over 2016

uitspraakdatum: 15 juli 2016
zaaknummer: GAZ 2015/74498 en GAZ 2016/77595
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Uitspraak
in de zaak van:
[Naam],
wonende te Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem,
tegen:
de Minister van Justitie,
zetelende te Curaçao,
verweerder, hierna: de Minister,
gemachtigde: mr. F.R. Brouwer.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij pro forma bezwaarschrift dat op 6 juli 2015 ter griffie van het Gerecht is ingediend, heeft [Klaagster] bezwaar ingesteld tegen de brief van de Minister van 3 juni 2015. Dat bezwaarschrift is op 16 september 2015 aangevuld. Dat bezwaar is genummerd GAZ 2015/74498.
1.2.
Op 10 december 2015 heeft de Minister een contra-memorie ingediend.
1.3.
Op 21 december 2015 heeft [Klaagster] bij het Gerecht een bezwaarschrift ingediend tegen het landsbesluit van 28 oktober 2015, no. 15/3808. Dat bezwaar is genummerd GAZ 2016/77595.
1.4.
De Minister heeft op 18 mei 2016 een contra-memorie ingediend.
1.5.
De bezwaarschriften in beide zaken (GAZ 2015/74498 en GAZ 2016/77595) zijn ter zitting van het Gerecht van 23 mei 2016 behandeld. [Klaagster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de Minister zijn de gemachtigde en de Verandermanager van het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao (hierna: GKPC), de heer A.M. Daal, verschenen. De gemachtigden hebben het woord gevoerd conform de door hen overgelegde pleitnota’s. De uitspraak in beide zaken is nader bepaald op heden.

2.Feiten

2.1. [
Klaagster] was voor de reorganisatie van het Korps Politie Curaçao (hierna: KPC) werkzaam in de functie van Medewerker Financiële Onderzoeken.
2.2. [
Klaagster] heeft na de reorganisatie van het KPC een definitief plaatsingsaanbod ontvangen waarin is vermeld dat zij in de functie van Senior Financieel Rechercheur zal worden geplaatst in het GKPC. [Klaagster] heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft de Minister verzocht om haar in de functie van Teamleider in het GKPC te benoemen.
2.3.
In een brief van 3 juni 2015 (hierna: de brief van de Minister) heeft de Minister het bezwaar van [Klaagster] ongegrond verklaard met als motivering dat [Klaagster] niet genoegzaam heeft kunnen aantonen dat zij conform het bepaalde in artikel 1 sub h van het Convenant Reorganisatie KPC (hierna: het Convenant) gedurende ten minste drie aaneengesloten jaren voorafgaande aan het aan haar gedane definitieve plaatsingsaanbod de functie van Teamleider heeft vervuld.
2.4.
Bij landsbesluit van 28 oktober 2015, no. 15/3808 (hierna: het landsbesluit), is [Klaagster] benoemd in de functie van Senior Financieel Rechercheur in het GKPC met een bezoldiging conform schaal 8p.
2.5.
Het bezwaar met nummer GAZ 2015/74498 is gericht tegen de brief van de Minister.
2.6.
Het bezwaar met nummer GAZ 2016/77595 is gericht tegen het landsbesluit.

3.Beoordeling

3.1.
Het Gerecht is van oordeel dat de brief van de Minister in het onderhavige geval de aankondiging betreft van een beslissing, die bij landsbesluit dient te worden vastgelegd. Dat landsbesluit is na de ontvangst van de brief door [Klaagster] ook daadwerkelijk tot stand gekomen. Hoewel die aankondiging ongeclausuleerd was, heeft het geen wijziging in de rechtspositie van [Klaagster] met zich meegebracht. De brief is derhalve niet op rechtsgevolg gericht en is daarom geen beschikking in de zin van artikel 3 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (hierna: RAR). De wijziging van de rechtspositie van [Klaagster] heeft op grond van het landsbesluit plaatsgevonden. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de RAR is het Gerecht dan ook niet bevoegd om te oordelen over het bezwaar tegen de brief van de Minister, maar wel bevoegd om kennis te nemen van het bezwaar tegen het landsbesluit.
3.2.
Ter onderbouwing van het bezwaar tegen het landsbesluit heeft [Klaagster], voor zover thans van belang, het volgende gesteld. [Klaagster] wordt al vanaf 2009 structureel belast met werkzaamheden die overeenkomen met de werkzaamheden van een Teambegeleider in het KPC, althans Teamleider in het GKPC. [Klaagster] heeft in ieder geval voor een min of meer aaneengesloten periode van ongeveer 2 ½ jaar de werkzaamheden behorende bij de functie van Teambegeleider, althans Teamleider uitgevoerd, hetgeen blijkt uit de brief van 6 februari 2015 van hoofdagent [naam], wnd. Chef Bureau Financiële Onderzoeken, en de brief van 5 maart 2015 van [naam], voormalig Chef Bureau Financiële Onderzoeken. Gelet op het werk- en denkniveau van [Klaagster], dat uit de door haar uitgevoerde werkzaamheden blijkt, dient zij bevorderd te worden naar schaal 10p, althans in ieder geval naar een hogere schaal dan schaal 8p. De functie waarin [Klaagster] op grond van het landsbesluit is benoemd, de functie van Senior Financieel Rechercheur, is niet een voor haar passende functie. Om die reden kan het landsbesluit niet in stand blijven.
3.3.
De Minister heeft het voorgaande onder aanvoering van het volgende betwist. Voor het vaststellen van de functie waarin een politieambtenaar wordt geplaatst in het GKPC heeft de Minister, zoals ook is vastgelegd in artikel 1 aanhef en onder h van het Convenant, de door betrokkene uitgevoerde werkzaamheden in de periode van drie jaar voorafgaand aan de kennisgeving van de definitieve plaatsing in het GKPC in acht genomen. De definitieve plaatsing heeft omstreeks december 2013 plaatsgevonden, zodat de voor de plaatsing relevante periode de periode betreft vanaf november 2010 tot en met november 2013. Die periode is, aldus de Minister, met inachtneming van de belangen van een aantal politieambtenaren in bepaalde gevallen verlengd tot maart 2014. Niet is gebleken dat [Klaagster] in die periode de werkzaamheden van een Teambegeleider in het KPC, althans Teamleider binnen het GKPC verrichtte. De door [Klaagster] in bedoelde periode uitgevoerde werkzaamheden komen overeen met de functiebeschrijving van de functie van Senior Financieel Rechercheur in het GKPC, zodat het landsbesluit, aldus nog steeds de Minister, in stand dient te blijven.
3.4.
Door [Klaagster] is niet, althans onvoldoende betwist dat de Minister en de politievakbonden zijn overeengekomen dat de overplaatsing van politieambtenaren van het KPC naar het GKPC zou geschieden met inachtneming van het Convenant en dat, zoals ook in artikel 1 aanhef en onder h van het Convenant is vermeld, de plaatsingen zouden plaatsvinden met inachtneming van de feitelijke werkzaamheden van de politieambtenaren in de hierboven door de Minister genoemde termijn van drie jaar voorafgaand aan de definitieve plaatsingen. Het Gerecht zal dan ook van die termijn uitgaan. Dat brengt met zich dat het Gerecht zal dienen te beoordelen of de door [Klaagster] uitgevoerde werkzaamheden in de periode vanaf november 2010 tot maart 2014 overeenkomen met de werkzaamheden van een Teambegeleider in het KPC, althans Teamleider in het GKPC.
3.5.
De brieven waarnaar [Klaagster] heeft verwezen van [naam] en [naam] hebben betrekking op de periode vanaf maart 2010 tot en met december 2011 respectievelijk de periode vanaf 2009 tot en met februari 2010. Deze brieven geven dus geen volledig beeld over de periode vanaf november 2010 tot maart 2014, althans tot en met november 2013. Daarnaast kan uit de brieven niet worden afgeleid dat [Klaagster], zoals door haar is gesteld, structureel belast was met leidinggevende werkzaamheden die bij de functiebeschrijving van Teambegeleider of Teamleider horen. Om die reden bestaat geen grond voor nietigverklaring van het landsbesluit. Daar komt bij dat indien de in die brieven vermelde werkzaamheden van [Klaagster] en de werkzaamheden vastgelegd in de functiebeschrijving van de functie van Senior Financieel Rechercheur worden vergeleken, niet geconcludeerd kan worden dat de Minister [Klaagster] in redelijkheid niet in de functie van Senior Financieel Rechercheur heeft kunnen benoemen. Nu deze functie conform schaal 8p wordt bezoldigd, bestaat, nu niet aannemelijk is geworden dat [Klaagster] ten onrechte in die functie is geplaatst, voor de plaatsing van [Klaagster] in een hogere schaal geen aanleiding.
3.6.
Hetgeen [Klaagster] voor het overige heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft dan ook geen bespreking.
3.7.
Voor de door [Klaagster] verzochte schadevergoeding in verband met de door haar gemaakte advocaatkosten ziet het Gerecht in het licht van het bovenstaande geen aanleiding.

4.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
GAZ 2015/74498
- verklaart zich onbevoegd om van het bezwaar kennis te nemen;
GAZ 2016/77595
- verklaart het bezwaar van [Klaagster] ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het
openbaar uitgesproken op 15 juli 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAR.