ECLI:NL:OGAACMB:2016:82

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
GAZ 2015/74462
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen benoeming in functie binnen het Gereorganiseerde Korps Politie Curaçao

In deze zaak heeft [Klager] op 30 juni 2015 een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen een brief van de Korpschef van het Korps Politie Curaçao, waarin hij werd geïnformeerd over zijn voorlopige plaatsing in de functie van Medewerker Handhaving. Na een contramemorie van de Regering op 18 december 2015 en de behandeling van het bezwaar op zittingen in september 2016, heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken op 4 november 2016 uitspraak gedaan. Het Gerecht oordeelde dat de benoeming van [Klager] in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving onvoldoende was gemotiveerd. Het Gerecht stelde vast dat de Korpschef niet het bevoegd gezag was voor de benoeming en dat de brief van de Korpschef enkel informatief was. Het bezwaar van [Klager] werd gegrond verklaard, en het landsbesluit van 23 december 2015 werd nietig verklaard. De Regering werd opgedragen om een nieuw plaatsingsbesluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Regering veroordeeld tot betaling van een vergoeding van NAf 2.100,- aan [Klager] voor juridische bijstand.

Uitspraak

Ambtenarenzaken over 2016

uitspraakdatum: 4 november 2016
zaaknummer: GAZ 2015/74462
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Uitspraak
in de zaak van:
[Naam],
wonende in Curaçao,
klager, hierna: [Klager],
gemachtigden: mrs. W.E. Fortin en R.D.A. Cicilia,
tegen:
de Regering van het Land Curaçao,
zetelende in Curaçao,
verweerster, hierna: de Regering,
gemachtigden: mrs. F.R. Brouwer en L.M. Virginia.

1.Procesverloop

1.1. [
Klager] heeft op 30 juni 2015 een pro forma bezwaarschrift en op 14 september 2015 een aanvullend bezwaarschrift, met producties, ter griffie van het Gerecht ingediend tegen de brief van de Korpschef van het Korps Politie Curaçao van 3 juni 2015 (hierna: de brief van de Korpschef).
1.2.
Op 18 december 2015 heeft de Regering een contramemorie ingediend.
1.3.
Op 1 september 2016 en op 2 september 2016 heeft de Regering producties bij het Gerecht ingediend.
1.4.
Het bezwaar is behandeld ter zittingen van het Gerecht van 5 september 2016 en 12 september 2016. [Klager] is op beide zittingen verschenen, bijgestaan door mr. Cicilia voornoemd. De Regering heeft zich op beide zittingen doen vertegenwoordigen door de heer A. Daal, Verandermanager, en mr. Brouwer voormeld. Partijen hebben ter zitting van 5 september 2016 pleitnota’s overgelegd. Ter zitting van 12 september 2016 is de heer R. [naam], wnd. Hoofd bij het Korps Politie Curaçao, als getuige gehoord.

2.Feiten

2.1. [
Klager] was in dienst van het Korps Politie Curaçao (hierna: KPC) in de functie van Medewerker Wijkteam.
2.2.
Bij brief van 29 november 2013 heeft de Korpschef van het KPC [Klager] geïnformeerd dat hij in het Gereorganiseerde KPC (hierna: GKPC) voorlopig geplaatst zal worden in de functie van Medewerker Handhaving. Nadat [Klager] kenbaar had gemaakt het daar niet mee eens te zijn, is de Korpschef op de eerdere mededeling teruggekomen en heeft hij [Klager] bij brief van 24 april 2015 meegedeeld dat hij voorlopig in de functie van Senior Medewerker Handhaving zal worden geplaatst in het GKPC.
2.3.
Aan [Klager] is medegedeeld dat hij definitief in de functie van Senior Medewerker Handhaving met bezoldigingsschaal 8p, trede 1, zal worden benoemd in het GKPC. Daartegen heeft [Klager] bezwaar ingesteld bij de Bezwarencommissie, omdat hij, kort gezegd, van mening was dat hij in de functie van Teamleider geplaatst diende te worden.
2.4.
Op advies van de Bezwarencommissie is het bezwaar ongegrond verklaard. In de brief van 3 juni 2015 (zie 1.1) heeft de Korpschef het volgende aan [Klager] meegedeeld:
“(…) De Minister van Justitie, dhr. mr. N.G. Navarro, is op 20 april 2005 akkoord gegaan met het advies van de Bezwarencommissie inzake uw bezwaarschrift.
De commissie heeft geconstateerd dat u een passende functie is aangeboden, waartegen u bezwaar heeft. De commissie is van mening dat u niet genoegzaam heeft kunnen aantonen dat u gedurende drie jaren of meer, onafgebroken 2/3 deel of meer van de werkzaamheden van de functie van Teamleider, heeft uitgeoefend. Uw bezwaar is derhalve ongegrond. Als bijlage treft u een kopie van uw reeds uitgereikte kennisgeving aan.
Indien u zich niet kan verenigen met de beslissing van de Minister van Justitie, kunt u, ingevolge artikel 14, lid 10 van het Convenant reorganisatie KPC, binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van deze brief, in beroep gaan bij de administratieve rechter. (…)”
2.5.
Bij landsbesluit van 23 december 2015 (hierna: het plaatsingsbesluit) is [Klager] met ingang van 1 december 2013 in het GKPC benoemd in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving en bezoldigd conform schaal 8p, trede 1.

3.Beoordeling

3.1.
De benoeming van een ambtenaar van politie in een bepaalde functie binnen het GKPC geschiedt op grond van een landsbesluit dat door de Minister van Justitie en de Gouverneur is ondertekend. De Korpschef is ten aanzien van de benoeming van een ambtenaar van politie in een bepaalde functie aldus niet het bevoegd gezag. Reeds om die reden kan de brief van de Korpschef niet op rechtsgevolg gericht zijn. Die brief heeft een zuiver informatief karakter, namelijk [Klager] informeren dat het bevoegd gezag in zijn bezwaren geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op het aan hem kenbaar gemaakte voornemen om hem in het GKPC in de functie van Senior Medewerker Handhaving te plaatsen. Ingevolge artikel 3 van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (hierna: RAR), staat daartegen geen bezwaar open bij het Gerecht, zodat het Gerecht niet bevoegd is om daarover te oordelen.
3.2.
In het onderhavige geval staat vast dat [Klager], hoewel hij geen bezwaar heeft ingesteld tegen het plaatsingsbesluit, met het onderhavige bezwaar beoogd heeft op te komen tegen de benoeming in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving, zoals dat in het plaatsingsbesluit is vastgelegd. Gelet op het door haar in de onderhavige procedure gevoerde verweer was dat ook kenbaar voor de Regering. Hoewel [Klager] heeft nagelaten om bezwaar in te stellen tegen het plaatsingsbesluit, ziet het Gerecht in de omstandigheid dat de Regering hem in de brief van de Korpschef onjuist heeft voorgelicht over de door hem aan te wenden rechtsmiddelen aanleiding om, ook mede om proceseconomische redenen, het onderhavige bezwaar op te vatten als een bezwaar tegen het, overigens ongemotiveerde, plaatsingsbesluit. Het Gerecht acht een dergelijk handelen van de Regering namelijk onbehoorlijk, zodat een ambtenaar in redelijkheid niet daardoor benadeeld mag worden.
3.3.
Dat brengt met zich dat het Gerecht zal dienen te beoordelen of de Regering in redelijkheid had mogen beslissen om [Klager] in het GKPC in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving te benoemen.
3.4.
Niet in geschil is dat het Convenant Reorganisatie KPC van toepassing is op de overplaatsing van [Klager] van het KPC naar het GKPC. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g van het Convenant worden ambtenaren van politie op grond van het principe “mens volgt functie” geplaatst, hetgeen betekent dat de ambtenaar van politie de taken en werkzaamheden die hij verrichtte in zijn oude functie binnen het KPC in het GKPC zoveel mogelijk blijft uitoefenen. In verband daarmee is aan de ambtenaren van politie een “volgfunctie” aangeboden. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h van het Convenant is een volgfunctie een functie binnen het GKPC waarin een ambtenaar van politie conform het “mens volgt functie principe” wordt geplaatst, dus een functie die qua taakinhoud voor 2/3 deel of meer overeenkomt met de functie die de ambtenaar van politie gedurende de periode van minstens drie jaar voorafgaand aan de implementatie van het inrichtingsplan Curaçao (lees: de periode van 1 december 2010-1 december 2013) bekleedde.
3.5.
Op grond van de door [Klager] met stukken onderbouwde toelichting over de door hem in evengenoemde periode uitgevoerde werkzaamheden en de door zijn direct leidinggevende, R. [naam], ter zitting afgelegde verklaring, is naar het oordeel van het Gerecht aannemelijk geworden dat [Klager] gedurende die periode structureel minstens 2/3 van de taken behorende bij de functie van Teamleider uitvoerde. [R.] heeft namelijk verklaard dat [Klager] de functie van Teamleider heeft waargenomen in de periode van 1 december 2010 tot en met 1 december 2013 en heeft daarmee de door [Klager] gegeven toelichting over de door hem in die periode uitgevoerde werkzaamheden bevestigd.
3.6.
Het verweer van de Regering dat de verklaring van [R.] voornoemd onbetrouwbaar is, omdat hij daarmee terug zou zijn gekomen op eerder door hem aan een lid van het Veranderteam gegeven inlichtingen, faalt reeds omdat dat laatste niet aannemelijk is geworden. In het licht van de betwisting daarvan door [R.], kan niet zonder meer worden aangenomen dat de in een door de Regering als productie overgelegde memo van 14 april 2015, dat door een lid van het Veranderteam is opgesteld, vastgelegde informatie van [R.] afkomstig is. In het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het plaatsingsbesluit van [Klager], had het op de weg van de Regering gelegen om een schriftelijke ondertekende verklaring door [R.] te laten opstellen over de door [Klager] in voormelde periode uitgevoerde werkzaamheden, althans evengenoemde memo aan [R.] ter goedkeuring voor te leggen en te laten ondertekenen. Nu de Regering dat heeft nagelaten en [R.] de inhoud van dat memo heeft betwist, kan niet van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Het Gerecht dient dan ook, nu de Regering dat verder onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, uit te gaan van de door [R.] ter zitting afgelegde verklaring. Met inachtneming van die verklaring en de door [Klager] gegeven toelichting en overgelegde stukken, komt het Gerecht tot de conclusie dat de Regering de beslissing om [Klager] in het GKPC in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving te benoemen onvoldoende heeft gemotiveerd. Het plaatsingsbesluit zal om die reden worden vernietigd. De Regering zal met inachtneming van hetgeen [Klager] in de onderhavige procedure heeft gesteld en de door [R.] afgelegde verklaring een nieuw plaatsingsbesluit moeten nemen dat van een draagkrachtige motivering is voorzien.
3.7.
Op grond van het bovenstaande behoeft hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd geen bespreking en ziet het Gerecht aanleiding te bepalen dat de Regering [Klager] ten laste van de landskas een vergoeding dient te betalen als bijdrage in zijn kosten van juridische bijstand. De vergoeding bepaalt het Gerecht naar analogie van het Besluit proceskosten bestuursrecht op 3 punten (voor bezwaarschrift en twee zittingen) à NAf 700,- per punt, zijnde aldus totaal NAf 2.100,-.

4.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- verklaart nietig het landsbesluit van 23 december 2015 op grond waarvan [Klager] met ingang van 1 december 2013 is benoemd in het GKPC in de functie van Senior Medewerker Noodhulp/Handhaving en bezoldigd conform schaal 8p, trede 1;
- draagt de Regering op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw landsbesluit te slaan op grond waarvan [Klager] binnen het GKPC wordt geplaatst;
- bepaalt dat de Minister ten laste van de landskas een bedrag van NAf 2.100,- aan [Klager] dient te betalen als bijdrage in zijn kosten van juridische bijstand.
Aldus uitgesproken door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAR.