ECLI:NL:OGAACMB:2016:73

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 328 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing bevorderingsverzoek ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 7 november 2016 uitspraak gedaan op het bezwaar van een ambtenaar, klaagster, tegen de afwijzing van haar bevorderingsverzoek door de Minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur. Klaagster had eerder, op 7 september 2015, een gegrond bezwaar ingediend tegen een eerdere afwijzing van haar bevorderingsverzoek naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7). Het gerecht had toen bepaald dat de minister een nieuwe beslissing moest nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Echter, op 18 januari 2016 wees de minister het bevorderingsverzoek opnieuw af, wat klaagster op 17 februari 2016 aanvocht. Tijdens de zitting op 15 augustus 2016 werd de zaak behandeld, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat. De minister motiveerde de afwijzing door te stellen dat de functie van klaagster, administratief medewerkster, maximaal op schaal 6 was gewaardeerd, en dat er geen bewijs was dat zij de functie van administratief medewerkster C had bekleed.

Het gerecht oordeelde dat de minister discretionaire bevoegdheid heeft bij het bevorderen van ambtenaren en dat deze beslissing slechts terughoudend kan worden getoetst. De rechter concludeerde dat de functie van klaagster inderdaad op maximaal schaal 6 was gewaardeerd en dat zij niet verder kon worden bevorderd. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter.

Uitspraak

Uitspraak van 7 november 2016
GAZA nr. 328 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[Klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. P.M.E. Mohamed,
gericht tegen:
De Minister van Toerisme, Transport, Primaire Sector en Cultuur,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van dit gerecht van 7 september 2015 is het bezwaar van klaagster, gericht tegen de afwijzende beslissing van 22 september 2014 van verweerder om klaagster te bevorderen naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7), gegrond verklaard en de bestreden beschikking wegens een motiveringsgebrek vernietigd. Tevens is daarbij bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op het bevorderingsverzoek van klaagster dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is bepaald.
Bij beslissing van 18 januari 2016 heeft verweerder het bevorderingsverzoek van klaagster (wederom) afgewezen.
Tegen deze beslissing (hierna: de bestreden beslissing) heeft klaagster op 17 februari 2016 bezwaar gemaakt.
Namens verweerder is op 13 mei 2016 een contramemorie ingediend. Op 8 augustus 2016 zijn namens verweerder nadere stukken overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 augustus 2016, alwaar klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder het bevorderingsverzoek “in weerwil van de beslissing van Uw Gerecht van 7 september 2015” heeft afgewezen en dat de afwijzing ten onrecht is gebaseerd op een nieuwe waardering van de functie die ten tijde van het verzoek niet gold.
2.2
Verweerder heeft aan zijn beslissing om het verzoek van klaagster om bevordering af te wijzen (thans) als motivering ten grondslag gelegd dat uit de nieuwe waardering met dezelfde functie-inventarisatieformulier (hierna: fif) blijkt dat de functie maximaal schaal 6 bereikt, dat niet is gebleken dat klaagster de functie van administratief medewerkster C bij de Directie Openbaar Personenvervoer (hierna: DOPV) heeft bekleed en dat overheidsbreed de functie van administratief medewerkster maximaal op het niveau van schaal 6 is gewaardeerd.
2.3
Het gerecht stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.4
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
2.5
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht. Voor een bevordering tot de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7) geldt onder meer de voorwaarde dat de betrokken ambtenaar een functie dient te vervullen die de waardering op dat niveau rechtvaardigt.
2.6
Gebleken is dat de functie die klaagster toentertijd bij de DOPV bekleedde, namelijk die van administratief medewerkster, aan de hand van een door haar opgestelde – dan wel goedgekeurde – fif, (opnieuw) is gewaardeerd en dat daaruit blijkt dat die functie maximaal het niveau van schaal 6 bereikt. Het gaat namelijk om een functie op MBO-werk- en denkniveau, waaraan 8 tot 9 punten kunnen worden toegekend.
2.7
Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, moeten functiewaarderingsbesluiten, mede vanwege hun functie-overstijgend karakter, en de daaraan ten grondslag liggende functie- of organisatiebeschrijvingen op één lijn worden gesteld met besluiten van algemene strekking. Daarom kunnen zij, gelet op het bepaalde in artikel 35, vierde lid van de LA, niet door de ambtenarenrechter worden beoordeeld.
2.8
Nu de functie, die klaagster bij de DOPV heeft bekleed, is gewaardeerd op maximaal het niveau van schaal 6 en klaagster dit niveau reeds heeft bereikt, kan zij niet verder worden bevorderd.
Verweerder heeft dan ook op goede gronden het bevorderingsverzoek van klaagster afgewezen.
2.9
Voor zover klaagster heeft beoogd te betogen dat uit de uitspraak van 7 september 2015 van dit gerecht volgt dat het verweerder niet meer vrij stond het bevorderingsverzoek van klaagster af te wijzen, faalt dit betoog, nu het berust op een verkeerde lezing van die uitspraak.
2.1
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 7 november 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).