ECLI:NL:OGAACMB:2016:70

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 oktober 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 808 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen ingangsdatum bevordering na het behalen van VO-2 diploma

In deze zaak gaat het om het bezwaar van drie klagers tegen de ingangsdatum van hun bevordering naar schaal 5 in de functie van gevangenisinrichtingswerker. Klagers, die in Aruba wonen, hebben op 8 april 2016 bezwaar gemaakt tegen de landsbesluiten van 17 februari 2016, waarbij klager sub 1 met ingang van 1 juni 2015 en klager sub 2 en klager sub 3 met ingang van 1 november 2014 zijn bevorderd. De gemachtigde van klagers heeft ter zitting aangegeven dat klager sub 3 afstand doet van het bezwaar. De zaak is behandeld op 19 september 2016, waarbij klagers en hun gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen.

Het gerecht heeft overwogen dat de klagers ontvankelijk zijn in hun bezwaar, omdat zij dit binnen de gestelde termijn hebben ingediend. Klagers zijn van mening dat zij met terugwerkende kracht naar 2012 bevorderd moeten worden, omdat zij onvoldoende tijd hebben gehad om de hertentamens van de VO-2 opleiding te behalen. Het gerecht heeft vastgesteld dat de bevoegdheid van de verweerder om ambtenaren te bevorderen discretionair is en dat deze beslissing slechts terughoudend kan worden getoetst.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft het gerecht geconcludeerd dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om klagers pas te bevorderen na het behalen van het VO-2 diploma. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel door klagers is afgewezen, omdat zij onvoldoende concrete informatie hebben verstrekt. De uitspraak van het gerecht is dat het bezwaar van klagers ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 31 oktober 2016
GAZA nr. 808 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klagers],
wonende in Aruba,
KLAGERS,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluiten van 17 februari 2016 nrs. 32,35 en 22 is klager sub 1 met ingang van 1 juni 2015 en klager sub 2 en klager sub 3 met ingang van 1 november 2014 bevorderd naar schaal 5.
Tegen deze landsbesluiten (hierna: de bestreden beschikkingen) hebben klagers op 8 april 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 15 juni 2016 een contra-memorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 september 2016, alwaar klagers sub 1 en 2 samen met hun gemachtigde zijn verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen. De gemachtigde van klagers heeft ter zitting aangegeven dat klager sub 3 afstand doet van het onderhavige bezwaar.
Uitspraak is vervolgens nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klagers hebben onweersproken gesteld dat zij de bestreden beschikkingen op 10 maart 2016 hebben ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat zij hun bezwaarschrift hebben ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikkingen hebben ontvangen. Klagers zijn derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
2.3
Klagers kunnen zich niet verenigen met de ingangsdatum van de bevordering naar de functie van gevangenisinrichtingswerker in schaal 5 en menen dat zij met ingang van 2012 dienen te worden bevorderd.
Klagers hebben ter onderbouwing van hun standpunt – kort samengevat – aangevoerd dat zij onvoldoende tijd hebben gehad om de hertentamens van de VO-2 opleiding met succes te kunnen afronden, opdat zij met ingang van 2012 in plaats van 2015 respectievelijk 2014 bevorderd konden worden in de functie van gevangenisinrichtingswerker (schaal 5). Verweerder handelt, zo menen klagers, in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel.
2.4
In deze zaak gaat et om de vraag of verweerder op goede grond heeft beslist om klagers met ingang van 1 juni 2015 respectievelijk 1 november 2014 te bevorderen.
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.5
De ambtenarenrechter overweegt voorts als volgt.
Voor een bevordering naar de functie van gevangenisinrichtingswerker (schaal 5) is het bezit van het VO-2 diploma vereist. Verweerder kan uitzonderingen maken op de bevorderingsvereisten, maar uitsluitend indien bijzondere omstandigheden daartoe dwingen.
2.6
Niet in geschil is dat klagers op grond van het rangenstelsel van de Dienst Gevangeniswezen Aruba na het behalen van het diploma VO-2 bevorderd zijn naar schaal 5. Voor een eerdere bevordering van klagers naar schaal 5 bestaat geen grond, nu uit de stukken noch het verhandelde ter zitting blijkt dat klagers eerder aan de bevorderingsvereisten voldeden. Dat klagers niet eerder dan 3 oktober 2014 (klager sub 2 en klager sub 3) of 25 mei 2015 (klager sub 1) het vereiste diploma hebben behaald, is een omstandigheid die voor hun rekening en risico komt.
2.7
Klagers hebben voor het eerst ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en hebben hierbij geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor hen redelijkerwijs niet mogelijk was eerder dan ter zitting dit beroep te doen. Voorts hebben klagers bij dit beroep ter zitting onvoldoende concrete informatie verschaft: zij hebben immers alleen een achternaam van een collega genoemd. Het gerecht is gelet hierop van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder deze omstandigheden, niet kan leiden tot het ermee beoogde doel. Het beroep faalt.
2.8
In het licht van het vorengaande is het gerecht dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen om klagers pas te bevorderen nadat zij het VO-2 diploma hadden behaald, te weten met ingang van 1 juni 2015 respectievelijk 1 november 2014. Voorts is niet gebleken dat verweerder anderszins in strijd handelt met het geschreven of ongeschreven recht door te weigeren om in verdergaande mate de bezwaren van klagers te honoreren.
2.9
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar van klagers ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 31 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).