ECLI:NL:OGAACMB:2016:67

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 oktober 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
Gaza nr. 2442 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van terugzetting in bezoldiging en bezwaar gegrond

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een ambtenaar, klaagster, tegen een disciplinaire straf die haar was opgelegd door de Minister van Algemene Zaken. De bestreden beslissing, genomen op 19 augustus 2015, hield in dat klaagster voor de duur van twee jaar werd teruggezet in bezoldiging, wat overeenkomt met de laatste twee periodieke verhogingen. Klaagster heeft op 16 oktober 2015 bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 12 september 2016 heeft klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. E. Duijneveld, haar standpunt toegelicht, terwijl de Minister van Algemene Zaken werd vertegenwoordigd door mr. J.O. Senchi.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, aangezien zij de bestreden beschikking op 16 september 2015 heeft ontvangen. Klaagster betwist de beschuldigingen van plichtsverzuim en stelt dat er geen bewijs is voor de verweten gedragingen. Het Gerecht heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De beschuldigingen waren voornamelijk gebaseerd op vermoedens en niet op concrete bewijzen.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat de Minister niet bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen, en heeft de bestreden beslissing vernietigd. Tevens is aan klaagster een vergoeding van Afl. 1.000,- toegekend voor de gemaakte proceskosten. De uitspraak is gedaan op 24 oktober 2016 door rechter W.J. Noordhuizen en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 24 oktober 2016
Gaza nr. 2442 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.O. Senchi (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 19 augustus 2015 no. 68 (hierna: de bestreden beslissing) is met toepassing van artikel 83, lid 1 sub e in samenhang met lid 3 sub d van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) aan klaagster een disciplinaire straf opgelegd van terugzetting in bezoldiging voor het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen voor de duur van twee jaar.
Hiertegen heeft klaagster op 16 oktober 2015 bezwaar ingebracht door het indienen van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Op 4 januari 2016 heeft verweerder een contramemorie met producties ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 september 2016, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij de bestreden beschikking op 16 september 2015 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat zij haar bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klaagster is derhalve ingevolge artikel 41, lid 3 van de La ontvankelijk.
2.3
Klaagster kan zich niet verenigen met de opgelegde disciplinaire straf en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich - kort gezegd - niet schuldig heeft gemaakt aan het aan haar verweten gedrag.
2.4
Het gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
2.5
Bij de beantwoording van de vraag of klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, gaat het gerecht uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.5.1
Klaagster is werkzaam als kassier bij het hulpbestuurskantoor te Santa Cruz.
2.5.2
Klaagster wordt in de bestreden beslissing verweten dat zij vermoedelijk geld heeft geïnd van de eigenaar van X restaurant ten behoeve van het utiliteitenbedrijf Elmar N.V. en dat zij dit vermoedelijk niet heeft gestort op de bankrekening van desbetreffende utiliteitenbedrijf. De verweerder heeft geoordeeld dat klaagster de integriteit van het hulpbestuurskantoor XX ernstig heeft geschaad, dat het getoonde gedrag beschouwd wordt als een grote mate van onverantwoordelijkheid en nalatigheid en dat klaagster zeer onzorgvuldig, onachtzaam en onnadenkend is geweest in de uitoefening van haar werkzaamheden. Verweerder concludeert dat klaagster zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
2.5.3
Klaagster heeft zelf ten stelligste ontkend dat zij buiten kantooruren geld heeft genomen of geïnd van X restaurant. Tevens stelt klaagster zich op het standpunt dat er geen bewijs is van hetgeen haar wordt verweten.
2.6
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt. Naar het oordeel van het gerecht is alles overwegende niet voldoende komen vast te staan dat klaagster het haar verweten plichtsverzuim inderdaad heeft gepleegd. Bij het onderzoek is uitsluitend afgegaan op verklaringen van de “twee chinezen” die hebben aangegeven dat zij geld hebben afgedragen aan klaagster. Enig bewijs hierover ontbreekt. Het vermoeden dat klaagster geld heeft geïnd en dit niet heeft gestort op de bankrekening van Elmar N.V. is in geen enkel opzicht nader onderbouwd. Het betalingsbewijs is volgens de Chinezen door klaagster van hun afgepakt. Ook dit is in geen enkel opzicht nader onderbouwd. Er zijn geen objectieve en concrete bewijzen dan wel andere aanwijzingen waaruit onmiskenbaar blijkt van klaagsters betrokkenheid.
2.7
Het gerecht kan op grond van het vorenstaande niet anders concluderen dan dat te zeer op vermoedens is afgegaan en de nodige twijfels blijven over de feitelijke gang van zaken. Deze onzekerheden mogen niet ten nadele van klaagster strekken. Het gerecht acht onvoldoende op grond van deugdelijk vastgestelde gegevens aangetoond dat klaagster het haar verweten plichtsverzuim heeft begaan. Verweerder was derhalve niet bevoegd aan klaagster de disciplinaire straf van terugzetting in bezoldiging voor het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen voor de duur van twee jaar op te leggen.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de conclusie, dat verweerder de bestreden beslissing niet op goede gronden heeft genomen en dat de bestreden beslissing dient te worden vernietigd.
2.9
Het gerecht ziet aanleiding om aan klaagster ten laste van verweerder een bedrag van Afl. 1.000,- toe te kennen als vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
vernietigt het landsbesluit van 19 augustus 2015 no. 68;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure voor zover aan de zijde van klager gevallen en tot op heden begroot op Afl. 1.000,-.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 24 oktober 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).