ECLI:NL:OGAACMB:2016:64

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 2319 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf voor plichtsverzuim van ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een klager, die een disciplinaire straf van schriftelijke berisping had ontvangen wegens plichtsverzuim. Klager had zich op 31 december 2014 en 1 januari 2015 ongeoorloofd afwezig gemeld, terwijl hij op die dagen ingeroosterd was voor de avonddienst. De klager betwistte de beschuldigingen en stelde dat hij toestemming had gekregen voor zijn afwezigheid. Het gerecht oordeelde dat klager niet had aangetoond dat hij zich tijdig had verantwoord en dat de opgelegde straf niet onevenredig was in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De uitspraak werd gedaan op 3 oktober 2016, waarbij het bezwaar van klager ongegrond werd verklaard. Het gerecht benadrukte dat de klager niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, en dat de disciplinaire procedure correct was gevolgd. De klager had geen bewijs geleverd dat zijn afwezigheid was goedgekeurd, en de straf was de lichtste die kon worden opgelegd. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van disciplinaire maatregelen binnen de ambtenarij in Aruba.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 3 oktober 2016
GAZA nr. 2319 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 11 september 2015 (hierna: de bestreden beschikking) is klager de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 8 oktober 2015.
Namens verweerder is op 27 november 2015 een contramemorie met producties ingediend.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 14 maart 2016, alwaar alleen verweerder bij de heer A. Lumenier, occuperende voor zijn collega, de gemachtigde voornoemd, is verschenen. Klager is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Aan de bestreden beschikking ligt als motivering ten grondslag dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door op 31 december 2014 en 1 januari 2015 ongeoorloofd afwezig te zijn. Daarbij is overwogen dat betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid zich ten aanzien van het hem verweten gedrag jegens het bevoegd gezag te verantwoorden.
2.2
Klager kan zich niet verenigen met de hem opgelegde schriftelijke berisping en heeft zich daarbij – samengevat – op het standpunt gesteld dat hetgeen waarvan hij wordt beticht in strijd is met de waarheid, en dat hij zich wel degelijk heeft verantwoord. Nu verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn verantwoording, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven, aldus klager.
2.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onderdeel a, van de Lma is de lichtste disciplinaire straf die kan worden toegepast: de schriftelijke berisping.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt de straf niet opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich, ter keuze van de tot het opleggen van straffen bevoegden, mondeling of schriftelijk, binnen zeven dagen tegenover deze te verantwoorden. Bij zijn verantwoording mag de ambtenaar van de hulp van anderen gebruik maken.
2.4
Uit de door verweerder overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Bij brief van 20 januari 2015 heeft de Commandant Brandweer de Minister van Justitie geadviseerd om tegen klager een disciplinaire procedure op te starten, omdat klager op 31 december 2014 en 1 januari 2015 niet is verschenen voor zijn diensten en zonder toestemming afwezig was.
Bij brief van 25 maart 2015, door klager ontvangen op 8 april 2015, is klager door verweerder ter verantwoording geroepen ter zake van zijn ongeoorloofde afwezigheid op genoemde werkdagen. Klager werd daarbij in de gelegenheid gesteld zich binnen zeven dagen schriftelijk te verantwoorden.
2.5
Dat klager gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid zich jegens verweerder te verantwoorden, is niet gebleken.
Ten eerste geldt dat de brief van klager van 8 januari 2015, gericht aan zijn diensthoofd, niet kan worden aangemerkt als een verantwoording jegens verweerder. Voorts wordt het volgende overwogen.
Klager heeft een verantwoordingsbrief van 15 april 2015 overgelegd, waarvan hij heeft gesteld dat hij deze op die datum naar verweerder heeft gefaxt. Ter onderbouwing hiervan heeft klager overgelegd een door een faxapparaat geprint verzendrapport van één pagina, van een verzending op 16 april 2015.
Nu ontvangst van deze brief op 16 april 2015 via de fax bij verweerder niet bekend is, is het de vraag is of het overgelegde fax-verzendrapport kan gelden als bewijs van tijdige verzending. In navolging van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken [1] , antwoordt het gerecht deze vraag ontkennend. Instellingen van een faxapparaat, zoals datum en tijd, kunnen immers op eenvoudige wijze worden gewijzigd en ingesteld op de gewenste datum en tijd. Hieruit volgt dat een dergelijk verzendrapport wat betreft bewijskracht niet gelijk kan worden gesteld aan een door het Bureau Interne Diensten, als centrale postverwerkingsinstantie van de overheid, geplaatste stempel van indiening.
2.6
Gelet hierop heeft klager niet aangetoond dat zijn verantwoordingsbrief tijdig is ontvangen, zodat verweerder in de bestreden beschikking op goede grond heeft overwogen dat klager geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid zich te verantwoorden.
2.7
Voor zover klager heeft willen betogen dat hij geen plichtsverzuim heeft gepleegd, overweegt het gerecht als volgt.
Niet in geschil is dat klager op 31 december 2014 en 1 januari 2015 was ingeroosterd voor de avonddienst en dat hij op die dagen niet op werk is verschenen. Volgens klager – in zijn brief van 8 januari 2015 aan zijn Diensthoofd - had hij voor die dagen vrij gevraagd en ook gekregen. De Commandant Brandweer stelt in zijn brief van 20 januari 2015 aan de minister, dat klager duidelijk was uitgelegd dat hij die dagen niet vrij kon krijgen omdat twee andere collega’s al vrij waren en de dienst het niet toeliet dat klager ook vrij zou zijn.
Uit het door klager overgelegde aanvraagformulier kan evenmin worden opgemaakt dat de aanvraag van klager voor een vrije dag op 1 januari 2015, was goedgekeurd.
Gelet hierop is niet gebleken dat klager toestemming had om die twee dagen vrij te nemen. Door zich niet te houden aan zijn dienstrooster en zonder toestemming niet op werk te verschijnen, heeft klager zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De hem opgelegde disciplinaire straf, zijnde de lichtste straf die kan worden opgelegd, acht het gerecht niet onevenredig met het gepleegde plichtsverzuim.
2.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 3 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).

Voetnoten

1.Zie uitspraak Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 22 december 2004, RvBAz 2004/21