ECLI:NL:OGAACMB:2016:25

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 2381 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen benoeming in vaste dienst en pensioenrechten van ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een klager, die in beroep ging tegen de benoeming in vaste dienst door de Gouverneur van Aruba. Klager, die in overheidsdienst is getreden op 1 oktober 2002, was benoemd als ambtenaar in vaste dienst met ingang van 1 januari 2015, maar stelde dat hij al per 1 januari 2004 als deelnemer in het pensioenfonds had moeten worden opgenomen. Klager voerde aan dat hij gelijk behandeld moest worden als een collega die eerder in vaste pensioengerechtigde dienst was benoemd. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager zijn bezwaarschrift tijdig had ingediend, maar dat zijn argumenten niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. De rechter oordeelde dat de bestreden beschikking niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen. Bovendien was de mogelijkheid voor klager om zijn langdurige ambtelijke dienstverband in aanmerking te nemen voor zijn pensioenrechten onder het huidige geprivatiseerde pensioenstelsel niet meer mogelijk. De rechter verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de benoeming in vaste dienst.

Uitspraak

Uitspraak van 23 mei 2016
GAZA nr. 2381 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 19 augustus 2015 no. 13 is klager met ingang van 1 januari 2015 als ambtenaar in vaste dienst benoemd en aangesteld als deelnemer in het pensioenfonds van de Stichting Algemeen Pensioenfonds Aruba (hierna: Apfa).
Tegen dit Landsbesluit (hierna: de bestreden beschikking) heeft klager op 14 oktober 2015 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 4 januari 2016 een contramemorie ingediend en op 8 maart 2016 nadere stukken overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 maart 2016, alwaar zijn verschenen klager in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd. Partijen hebben ter zitting hun standpunten, mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen aantekeningen, nader uiteengezet en over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking op 17 september 2015 heeft ontvangen. Gelet hierop heeft klager zijn bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend en is hij derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
2.2
Klager is met ingang van 1 oktober 2002 in overheidsdienst getreden bij de Inspectie der Invoerrechten en accijnzen, in de rang van Hulpkommies der Invoerrechten en Accijnzen.
2.3
Klager kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking waarbij hij in vaste dienst is benoemd met ingang van 1 januari 2015 en stelt zich op het standpunt dat hij bij zijn bevordering per 1 januari 2004 als deelnemer in het pensioenfonds had moeten worden opgenomen. Klager doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert hij het volgende aan.
Bij brief van 20 oktober 2004 heeft hij verzocht om benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst. Zijn diensthoofd heeft bij brieven van 3 mei 2005 en 12 augustus 2010 dit verzoek herhaald. Op deze brieven heeft hij nimmer een reactie ontvangen. Zijn collega, [naam collega], die net als hij op 1 oktober 2002 in overheidsdienst is getreden bij de Inspectie der Invoerrechten en Accijnzen in de rang van Hulpkommies der Invoerrechten en Accijnzen, heeft – net als hij – bij brief van 15 oktober 2004 verzocht om benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst. Zij is evenwel, anders dan klager, al bij Landsbesluit van 8 december 2008 in vaste pensioengerechtigde dienst benoemd met ingang van 1 november 2008. Klager meent dat hij gelijk behandeld moet worden als zijn collega.
2.4
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschiedt aanstelling als ambtenaar in vaste of in tijdelijke dienst.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel worden de in vaste dienst aan te stellen personen tevens als ambtenaar in de zin van de Pensioenverordening landsdienaren benoemd, tenzij zij niet voldoen aan de in gemelde pensioenverordening voor een zodanige benoeming gestelde eisen.
2.5
Voor zover klager met zijn betoog, dat hij reeds sedert januari 2004 in vaste (pensioengerechtigde) dienst benoemd had moeten worden, heeft beoogd bezwaar aan te tekenen tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 20 oktober 2004, faalt dit. Artikel 41, eerste lid van de La bepaalt, zover hier van belang, dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken. Volgens vaste jurisprudentie van dit gerecht wordt in het algemeen als redelijke termijn, waarin een orgaan geacht wordt een weigering om te beschikken te hebben uitgesproken, aangenomen een termijn van één jaar nadat een (schriftelijk) verzoek is ingediend. Die termijn is, ten tijde van het indienen van onderhavig bezwaarschrift, met ruim 10 jaar overschreden. Overigens blijkt uit de bestreden beschikking niet dat verweerder de bestreden beschikking heeft genomen op het verzoek van klager van oktober 2004.
2.6
In dit geval staat vast dat klager na zijn aanstelling in tijdelijke dienst pas bij de bestreden beschikking is benoemd in vaste dienst. Een eerdere benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst heeft immers niet plaatsgevonden. Als gevolg van de (gefaseerde) inwerkingtreding van de Landsverordening privatisering APFA is met ingang van 1 mei 2005 artikel 5, zesde lid, van de Lma vervallen en is met ingang van 1 januari 2011 de Pensioenverordening landsdienaren ingetrokken. Hierdoor was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing benoeming ‘in vaste pensioengerechtigde dienst’ juridisch (ook niet met terugwerkende kracht) niet langer mogelijk. Voor zover klager heeft willen betogen dat de bestreden beslissing ten onrechte niet in een dergelijke benoeming voorziet, faalt dat betoog derhalve, evenals het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld was ten tijde van de benoeming van klager in vaste dienst immers geen sprake.
2.7
Aan klagers – ter zitting uitgesproken – wens om zijn langdurige ambtelijke dienstverband alsnog (volledig) in aanmerking te (doen) nemen bij bepaling van de omvang van zijn aanspraak op ambtenarenpensioen kan onder de vigeur van het huidige, geprivatiseerde pensioenstelsel voor ambtenaren nog slechts worden tegemoetgekomen door middel van inkoop van pensioen. Die inkoop kan onder meer geschieden op schriftelijk verzoek van een werkgever, ten gunste van een deelnemer. Het bestreden landsbesluit behelst naar het oordeel van het gerecht evenwel geen beslissing omtrent het doen van een dergelijk verzoek aan het Apfa. De vraag of aan klager al dan niet ten onrechte te mogelijkheid is onthouden tot een dergelijke inkoop over te gaan staat derhalve thans niet ter beoordeling van het gerecht.
2.8
Nu geen van de door klager aangedragen gronden van zijn bezwaar tot vernietiging van de bestreden beslissing kunnen leiden, is het bezwaar ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 23 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).