ECLI:NL:OGAACMB:2015:29

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
GAZA nr. 2027 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift inzake bijdrage werknemersdeel pensioenpremie bij 30-jarige dienstverband

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 21 september 2015 uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van A, die bezwaar maakte tegen de beslissing van de Minister van Financiën inzake de bijdrage van het werknemersdeel van de pensioenpremie. Klager, die op 15 januari 2008 dertig jaar dienstverband had bereikt, stelde dat hij geen pensioenpremie meer verschuldigd was, maar de Minister had de premie toch ingehouden. Klager had eerder, op 5 mei 2014, een uitspraak gekregen waarin de Minister was gelast om binnen drie maanden op zijn verzoek om restitutie van ingehouden pensioenpremies te beslissen. Aangezien de Minister geen gevolg had gegeven aan deze uitspraak, diende klager een nieuw bezwaarschrift in. Het Gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, maar dat het bezwaar ongegrond was. De rechter concludeerde dat de wet niet ondersteunt dat er geen verplichting meer zou zijn om pensioenpremie te betalen na het bereiken van dertig jaar dienstverband. De uitspraak van de rechter werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en er staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 21 september 2015
GAZA nr. 2027 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaarschrift ex artikel 96 van de
Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
A,
wonende in Aruba,
KLAGER
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN FINANCIËN,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de heer A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij uitspraak van 5 mei 2014, GAZA nr. 3297 van 2013, heeft dit gerecht het bezwaar van klager gericht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek van 7 november 2012, om restitutie van ten onrechte ingehouden pensioenpremies in de periode vanaf 15 januari 2008 tot 1 juli 2010, gegrond verklaard en verweerder gelast om binnen een termijn van drie maanden alsnog op dit verzoek te beslissen.
1.2
Klager heeft op 29 augustus 2014 een bezwaarschrift ingediend, omdat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan bovenvermelde uitspraak.
1.3
De zaak is behandeld ter zitting van 17 november 2014, alwaar zijn verschenen klager bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd.
1.4
Op 12 januari 2015 heeft klager bij akte, nadere stukken overgelegd. Namens verweerder zijn bij akte van 9 februari 2015 nadere stukken overgelegd. De behandeling is hierna voortgezet ter zitting van 16 maart 2015, alwaar klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
1.5
Vervolgens is uitspraak nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de La is de ambtenaar bevoegd een bezwaarschrift bij het gerecht in te dienen, indien aan een bij onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing opgelegde veroordeling niet of niet volledig gevolg wordt gegeven. Ingevolge het derde lid van dit artikel veroordeelt het gerecht, indien het bezwaar gegrond wordt bevonden, het betrokken lichaam tot vergoeding en stelt het met inachtneming van alle omstandigheden het bedrag der schadevergoeding vast.
2.2
Ingevolge de jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (onder andere RvBAz 2006/73) kan de in artikel 96 van de La neergelegde bevoegdheid om schadevergoeding op te leggen slechts worden toegepast met terzijdestelling van de uitspraak. Dit artikel geeft de rechter niet de bevoegdheid om bij te late uitvoering van de uitspraak een schadevergoeding op te leggen of een als vooraf bepaalde schadevergoeding aan te merken dwangsom, om uitvoering af te dwingen. Het vorenstaande brengt voorts mee dat slechts plaats is voor toekenning van schadevergoeding overeenkomstig artikel 96, derde lid, van de La, indien op grond van de niet uitgevoerde uitspraak met de nodige zekerheid kan worden vastgesteld wat de inhoud diende te zijn van de beslissing die verweerder heeft nagelaten te nemen. Eerst dan kan immers worden vastgesteld of het niet nakomen van de uitspraak van het gerecht tot schade aan de zijde van klaagster heeft geleid en hoe groot die schade is.
2.3
Bij uitspraak van 5 mei 2014 is verweerder gelast om binnen een termijn van drie maanden alsnog op het verzoek van klager te beslissen. Die termijn is op 6 augustus 2014 verlopen. Het gerecht heeft geconstateerd dat verweerder ten tijde van de voortgezette behandeling van de zaak op 16 maart 2015, nog geen beslissing had genomen op het verzoek van klager. Hiermee is vast komen te staan dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan een onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing. Klager is dan ook bevoegd is om ingevolge artikel 96 hiertegen een bezwaarschrift in te dienen. Nu klager het onderhavige bezwaarschrift heeft ingediend binnen zes maanden nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden, is hij ontvankelijk in zijn bezwaar.
2.4
Klager heeft in onderhavige procedure verzocht om verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak, de ten onrechte ingehouden premiebedragen ad Afl. 6.815,- te restitueren, vermeerderd met de wettelijke rente.
Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Hij is met ingang van 1 juli 2007 eervol ontslagen met toepassing van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (hierna: Lvut). Op 15 januari 2008 heeft hij dertig pensioengerechtigde dienstjaren vervuld. Conform de VUT-regeling behoeft de pensioengerechtigde ‘vutter’, nadat hij het dertigjarige dienstverband heeft vervuld, het werknemersdeel van de pensioenpremie niet meer te betalen. In strijd hiermee is bij klager gedurende de periode vanaf 1 februari 2008 tot 30 juni 2010, derhalve 29 maanden, maandelijks een bedrag van Afl. 235,- aan eigen bijdrage ingehouden.
2.5
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij klager de eigen pensioenpremie terecht is ingehouden, en dat klager – in deze gesteund door de Stichting Algemeen Pensioenfonds – een verkeerde interpretatie geeft aan de wet.
2.6
Ter beantwoording ligt voor de vraag of klager vanaf 1 februari 2008, bij het volbrengen van een dertigjarig dienstverband, nog pensioenpremie verschuldigd was.
Bij het beantwoorden hiervan, neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
2.6.1
Klager, geboren op 7 maart 1958, is met ingang van 15 januari 1978 als ambtenaar in vaste dienst aangesteld.
2.6.2
Bij beschikking van 30 maart 2007 is klager met ingang van 1 juli 2007 eervol ontslagen, en aan hem is onder toepassing van de Lvut een maandelijkse uitkering toegekend vanaf 1 juli 2007 tot 1 juli 2010. In die beschikking is overwogen dat de tijd gedurende welke de verzoeker uitkeringsgerechtigd is, ingevolge artikel 11 van de Lvut ten volle als diensttijd meetelt in de zin van artikel 12 van de Pensioenverordening landsdienaren, zowel voor de beoordeling van de pensioenaanspraken als voor de regeling van het pensioen.
2.6.3
Bij Landsbesluit van 12 november 2013 is aan klager, op zijn verzoek, met ingang van 1 juli 2010 vervroegd pensioen toegekend.
2.7
Artikel 11, eerste lid van de Lvut luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Voor zover de gerechtigde op de dag vóór die van zijn ontslag ambtenaar was in de zin van de Pensioenverordening landsdienaren (hierna: Pvl), doch niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, daarvan, behoudt hij gedurende de looptijd de rechten die hij aan die landsverordening kon ontlenen, met dien verstande dat op zijn uitkering in mindering wordt gebracht het bedrag dat het werknemersdeel vormde van de pensioenpremie, op basis van het laatstgenoten maandinkomen, en dat dát maandinkomen de basis blijft voor de vaststelling van de hoogte van de pensioenuitkering.
Artikel 8 , eerste lid en onderdeel a van de Pvl, luidt als volgt:
Na bekomen ontslag hebben recht op pensioen ambtenaren die bij het verlaten van de dienst bij een leeftijd van ten minste 55 jaren, een diensttijd van ten minste 20 jaren, vervuld hebben.
Ingevolge artikel 30, lid 1 van de Pvl zijn ambtenaren ten behoeve van hun eigenpensioen, verplicht 5% van de pensioengrondslag bij te dragen. Het tweede lid bepaalt dat deze bijdrage is verschuldigd over de gehele diensttijd.
2.8
Klager was op de dag van zijn ontslag, 49 jaar oud. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen vloeit voort dat klager derhalve de dag vóór die van zijn ontslag niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Lpv, zodat tot 1 juli 2010 op zijn uitkering in mindering wordt gebracht het bedrag dat het werknemersdeel vormde van de pensioenpremie. De stelling van klager dat er bij het bereiken van de 30 jarige dienstverband geen verplichting meer zou bestaan om het werknemersdeel van de pensioenpremie bij te dragen, vindt geen steun in de wet.
2.9
Gelet hierop had verweerder het verzoek van klager moeten afwijzen. Hieruit volgt dat het niet nakomen van de uitspraak, niet leidt tot schade voor klager. De slotsom is dan ook dat het bezwaar van klager ongegrond is.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
Verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 21 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.
Op grond van artikel 134 Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Hoger beroep dient te worden ingesteld binnen 30 dagen na de dag van deze uitspraak.