ECLI:NL:OGAACMB:2015:2

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 mei 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
GAZA nr. 1793 van 2014
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen intrekking bevordering ambtenaar in Aruba

In deze zaak heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de intrekking van een beslissing betreffende haar bevordering. De intrekking vond plaats door de Gouverneur van Aruba, die zijn eerdere besluit van 26 juli 2013 introk vanwege geconstateerde fouten. Klaagster, die sinds 1991 in overheidsdienst is, had eerder een bevordering naar schaal 9 ontvangen, maar de Gouverneur stelde dat deze bevordering niet rechtsgeldig was omdat de functie van financieel administratief medewerker niet in het goedgekeurde formatierapport voorkwam. Klaagster voerde aan dat zij recht had op bevordering naar schaal 9, maar het gerecht oordeelde dat de intrekking van de bevordering naar schaal 9 terecht was, omdat de functie van archief medewerker maximaal op schaal 8 was gewaardeerd. Het gerecht verklaarde het bezwaar gegrond voor zover het betrekking had op de intrekking van de beslissing betreffende de bevordering naar schaal 8, maar ongegrond voor de rest. De uitspraak werd gedaan op 18 mei 2015 door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter.

Uitspraak

Uitspraak van 18 mei 2015
GAZA nr. 1793 van 2014
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
De Gouverneur van Aruba,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: J.O. Senchi en A. Lumenier (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 13 juni 2014 heeft verweerder zijn Landsbesluit van 26 juli 2013 ingetrokken vanwege in dat besluit geconstateerde fouten.
Tegen het Landsbesluit van 13 juni 2014 heeft klaagster op 30 juli 2014 bezwaar gemaakt. Voornoemd Landsbesluit van 13 juni 2014 zal hierna als “de bestreden beschikking” worden aangeduid.
Verweerder heeft op 22 oktober 2014 een contramemorie ingediend en op 2 februari 2015 een akte houdende nadere producties.
Klaagster heeft op 2 maart 2015 een antwoord akte met producties ingediend.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 8 december 2014, alwaar klaagster in persoon en bijgestaan door mevrouw mr. E.C. Wever-Croes is verschenen en verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd. Hierna is uitspraak bepaald op heden.
2.
OVERWEGINGEN
De ontvankelijkheid
2.1
Ingevolge artikel 41, lid 1, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Lid 3 van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, klager/klaagster niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaart, indien hij/ zij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij/ zij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen. Klaagster heeft haar bezwaarschrift achttien dagen na de uiterlijke indieningsdatum ingediend. Ter zitting heeft klaagster aangevoerd de bestreden beschikking pas op 2 juli 2014 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het gerecht acht dan ook de termijnoverschrijding verschoonbaar. Klaagster is derhalve ontvankelijk.
Standpunten van partijen
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de intrekking van het Landsbesluit van 26 juli 2013 no. 82, waarbij is overwogen dat zij de functie van financieel administratief medewerker bij de Griffie der Staten bekleedt en dat deze functie maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 9, en waarbij zij met ingang van 1 juli 2009 naar de rang van commies (schaal 8), en met ingang van 1 juli 2011 naar de rang van commies 1ste klasse (schaal 9) is bevorderd. Zij stelt zich op het standpunt dat het formatierapport waarop de bestreden beschikking is gebaseerd, niet rechtsgeldig is nu dit nimmer aan het personeel van de Staten is voorgelegd en ook nimmer door de Staten, althans de Huishoudelijke Commissie van de Staten, is goedgekeurd of vastgelegd. Klaagster meent recht te hebben op bevordering naar schaal 9.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder overwogen dat in het Landsbesluit van 26 juli 2013 no. 82 fouten zijn geconstateerd die moeten worden gecorrigeerd, dat het formatierapport van de Griffie der Staten op 25 oktober 2011 is goedgekeurd, dat dit formatierapport een algemeen verbindend voorschrift is, dat de functie van financieel administratief medewerker niet voorkomt in dit formatierapport en dat klaagster de functie bekleedt van archief medewerker welke functie maximaal is gewaardeerd op schaal 8, zodat klaagster niet in aanmerking komt voor een bevordering naar schaal 9.
De feiten
2.4
In geschil is de vraag of verweerder de beschikking van 26 juli 2013 op goede gronden heeft ingetrokken. Ter beantwoording daarvan neemt het gerecht de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Klaagster is vanaf 5 september 1991 in overheidsdienst, eerst als arbeidscontractant bij de Griffie der Staten en vanaf 1 februari 1997 als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst bij de Griffie der Staten.
Klaagster is bij Landsbesluit van 4 november 2008 no. 1, met ingang van 1 april 2002 bevorderd naar de rang van adjunct-commies 1ste klasse (schaal 7).
Klaagster heeft bij brief van 15 juni 2012 verzocht om een bevordering naar schaal 9 met ingang van 1 april 2006.
Bij Landsbesluit van 26 juli 2013 is klaagster met ingang van 1 juli 2009 bevorderd naar de rang van commies, schaal 8, en met ingang van 1 juli 2011 naar de rang van commies 1ste klasse, schaal 9.
Bij Landsbesluit van 16 september 2013 is klaagster met ingang van 1 november 2011 in de functie van archiefmedewerker bij de Griffie der Staten geplaatst en bevorderd naar de rang van commies, schaal 8. Bij uitspraak van 7 april 2014 op het bezwaar van klaagster tegen voornoemd Landsbesluit van 16 september 2013, is dit Landsbesluit nietig verklaard vanwege het bestaan van het voor klaagster gunstigere Landsbesluit van 26 juli 2013.
Bij de thans bestreden beschikking heeft verweerder het Landsbesluit van 26 juli 2013 ingetrokken.
Klaagster ontvangt ten tijde van het indienen van onderhavig bezwaarschrift een bezoldiging op het niveau van schaal 8. Onduidelijk is gebleven vanaf wanneer aan haar een bezoldiging conform schaal 8 is toegekend.
Uit het door klaagster en haar leidinggevende op 1 september 2008 ondertekende functie inventarisatie formulier (fif), blijkt dat klaagster de functie van archief medewerkster bekleedt.
Op 25 oktober 2011 heeft de ministerraad de functiewaardering voor de Griffie der Staten goedgekeurd en bepaald dat deze per 1 november 2011 in werking treedt.
De functie van archief medewerker is hierbij gewaardeerd op maximaal schaal 8.
In december 2012 heeft de Departamento Recurso Humano (hierna: DRH) een organisatieboek opgesteld aan de hand van twee door Deloitte opgestelde rapporten en nadere gesprekken met de Griffier der Staten. In hoofdstuk 4 van dit organisatieboek is een functiewaardering (afwijkend van de door de ministerraad op 25 oktober 2011 goedgekeurde functiewaardering) voor de Griffie der Staten opgenomen. De functie van archief medewerker is hierbij gewaardeerd op maximaal schaal 9.
De beoordeling
2.5
Niet is gebleken dat de door de DRH opgestelde functiewaardering zoals opgenomen in het organisatieboek, is goedgekeurd. Aangenomen dient dan ook te worden dat de functiewaardering die op 25 oktober 2011 is goedgekeurd, nog geldt. Het standpunt van klaagster dat deze functiewaardering niet rechtsgeldig is omdat deze nimmer aan het personeel van de Griffie van de Staten is voorgelegd noch door de Huishoudelijke Commissie van de Staten is goedgekeurd, vindt geen steun in de ambtenarenrechtelijke wetgeving en gaat daarom niet op.
2.6
In navolging van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken overweegt het gerecht dat functiewaarderingsbesluiten mede vanwege hun functie-overstijgend karakter en de daaraan ten grondslag liggende functie- of organisatiebeschrijvingen op één lijn moeten worden gesteld met besluiten van algemene strekking. Daarom kunnen zij, gelet op het bepaalde in artikel 35, vierde lid La niet door de ambtenarenrechter worden beoordeeld. Als vaststaand dient daarom te worden aangenomen dat de door klaagster bekleedde functie van ‘archief medewerker’ maximaal is gewaardeerd op het niveau van schaal 8.
2.7
Klaagster heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij de functie van archief medewerker bekleedt en dat zij tussen 2003 en 2010 ook heeft gewerkt als financieel medewerker. Uit het fif van 1 september 2008 blijkt dat klaagster de functie van archief medewerker bekleedt en dat zij vanaf 1 januari 2003 de administrateur vervangt bij diens afwezigheid wegens vakantie of ziekte. Het gerecht leidt hieruit af dat klaagster nimmer in de functie van financieel administratief medewerker dan wel administrateur bij de Griffie der Staten is benoemd, doch deze functie voor een bepaalde periode (slechts) heeft waargenomen.
2.8
Als vaststaand dient daarom te worden aangenomen dat klaagster de functie van archief medewerker vervult, dat deze functie gewaardeerd is op maximaal schaal 8, en dat zij daarom niet verder dan naar schaal 8 bevorderd kan worden. Hieruit volgt dat het Landsbesluit van 26 juli 2013 fouten bevat, met name wat betreft de benaming en de waardering van de door klaagster bekleedde functie en de bevordering naar schaal 9. Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft mogen beslissen deze fouten te corrigeren. In zoverre dient het bezwaar ongegrond te worden verklaard.
2.9
Dat het handelen van verweerder niet de schoonheidsprijs verdient, staat buiten kijf. Niettemin leidt dit handelen niet tot schending van het vertrouwensbeginsel, zoals door klaagster gesteld, nu verweerder binnen een relatief korte periode van minder dan twee maanden twee Landsbesluiten heeft geslagen waarbij klaagster eerst is bevorderd naar de schalen 8 en 9 en daarna naar schaal 8, en de bevordering van klaagster naar schaal 9, nimmer is uitgevoerd.
2.1
Wat betreft het bezwaar, voor zover gericht tegen de intrekking van de beslissing betreffende de bevordering van klaagster naar schaal 8, overweegt het gerecht dat verweerder deze beslissing (intrekking) onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat het bezwaar in zoverre gegrond is.
2.11
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.12
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond, voor zover het is gericht tegen de intrekking van de beslissing betreffende de bevordering van klaagster naar schaal 8,
- vernietigt het Landsbesluit van 13 juni 2014 in zoverre,
- verklaart het bezwaar overigens ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 18 mei 2015 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).