ECLI:NL:OGAACMB:2013:1

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
Gaza nr. 1741 van 2013
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen uitblijven besluitvorming in ambtenarenzaak met immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft klaagster, vertegenwoordigd door mr. C.B.A. Coffie, een bezwaarschrift ingediend tegen de Minister van Algemene Zaken en de Minister van Integratie, Infrastructuur en Milieu, omdat verweerders geen gevolg hebben gegeven aan een eerdere rechterlijke uitspraak van 16 januari 2013. Deze uitspraak verplichtte verweerders om binnen drie maanden een beslissing te nemen op het verzoek van klaagster om in aanmerking te komen voor een aanstelling als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst. Klaagster stelde dat het uitblijven van deze beslissing haar benadeelde, omdat zij hierdoor niet in staat was haar voordiensttijd in te kopen en geen pensioen opbouwde.

Tijdens de zitting op 30 september 2013 werd het bezwaar behandeld. Klaagster vorderde een materiële schadevergoeding van Afl. 188.144,90, vermeerderd met een maandelijkse schadevergoeding, en een immateriële schadevergoeding van Afl. 100.000,-. Verweerders betwistten de claims en stelden dat klaagster deel uitmaakte van een grotere groep ambtenaren die nog niet in vaste dienst waren benoemd. Het gerecht oordeelde dat verweerders geen gevolg hadden gegeven aan de eerdere uitspraak en dat er geen bewijs was dat nakoming van de uitspraak zou hebben geleid tot het inkopen van de voordiensttijd door klaagster.

Het gerecht concludeerde dat er geen materiële schade was vastgesteld, maar dat klaagster wel overwegend immateriële schade had geleden. De rechter kende een schadevergoeding van Afl. 3.500,- netto toe aan klaagster en veroordeelde verweerders tot betaling van de proceskosten van Afl. 1.000,-. De uitspraak werd gedaan door mw. mr. N.K. Engelbrecht op 13 november 2013.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 13 november 2013
Gaza nr. 1741 van 2013
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. C.B.A. Coffie,
tegen:
1. DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN,
2. DE MINISTER VAN INTEGRATIE, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
zetelende te Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

1.1
Bij uitspraak van 16 januari 2013, GAZA nr. 2715 van 2012, heeft het gerecht het bezwaar gericht tegen het uitblijven van een beschikking op het verzoek van klaagster van 18 augustus 2011, om haar in aanmerking te laten komen voor een aanstelling als ambtenaar in vaste pensioengerechtigde dienst, gegrond verklaard en bepaald dat verweerders binnen drie maanden na deze uitspraak een (reële) beslissing dienen te nemen.
1.2
Op 15 juli 2013 heeft klaagster een (pro-forma) bezwaarschrift ex artikel 96 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) ingediend omdat verweerders geen gevolg hebben gegeven aan voornoemde uitspraak. Op 28 augustus 2013 heeft klaagster bij akte, de gronden van het bezwaarschrift aangevuld.
1.3
Verweerders hebben op 23 september 2013 een contramemorie, met producties, overgelegd.
1.4
Het bezwaar is behandeld ter zitting van 30 september 2013, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd en verweerders bij hun gemachtigde voornoemd. Hierna is uitspraak bepaald op heden.
2.
OVERWEGINGEN
2.1
Ingevolge het eerste lid van artikel 96 van de La is de ambtenaar bevoegd een bezwaarschrift bij het gerecht in te dienen, indien aan een bij onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing opgelegde veroordeling niet of niet volledig gevolg wordt gegeven. Ingevolge het derde lid van dit artikel veroordeelt het gerecht, indien het bezwaar gegrond wordt bevonden, het betrokken lichaam tot vergoeding en stelt het met inachtneming van alle omstandigheden het bedrag der schadevergoeding vast.
2.2
Niet in het geschil is dat verweerders geen gevolg hebben gegeven aan de uitspraak van 16 januari 2013, waarbij is bepaald dat verweerders binnen drie maanden na de datum van die uitspraak een (reële) beslissing dienen te nemen op het verzoek van klaagster van 18 augustus 2011.
2.3
Klaagster heeft aangevoerd dat zij door het niet nakomen van bedoelde uitspraak wordt benadeeld, omdat zij niet in vaste pensioengerechtigde dienst wordt benoemd waardoor zij niet in de gelegenheid wordt gesteld haar voordiensttijd vanaf 1 januari 2004 in te kopen en aldus geen pensioen opbouwt. Zij heeft de door haar geleden materiële schade bepaald op een bedrag van Afl. 188.144,90, vermeerderd vanaf januari 2013 met een bedrag van Afl. 1.567,87 per maand. Daarnaast heeft klaagster een bedrag van Afl. 100.000,- verzocht als vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade.
2.4
Verweerders hebben gesteld dat klaagster deel uitmaakt van een groep van 200 à 300 ambtenaren die nog niet in vaste dienst zijn benoemd en waarvan nog niet zeker is dat verweerders gebruik zullen maken van hun discretionaire bevoegdheid hen te benoemen in vaste dienst. Verder hebben verweerders aangevoerd dat de Pensioenverordening landsdienaren is ingetrokken en dat klaagster veel eerder een bezwaarschrift tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek had kunnen indienen.
2.5
Het gerecht stelt voorop dat uitvoering van rechterlijke uitspraken met voortvarendheid dient plaats te vinden. Dit betekent dat de rechterlijke opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op zo kort mogelijke termijn dient te worden uitgevoerd, waarbij aantoonbaar moet zijn dat de zaak niet zonder dat daarin iets gebeurt, blijft liggen. Hierbij moet voorts worden aangetekend dat de termijn van zes maanden genoemd in artikel 96, lid 2 van de La slechts betekenis heeft voor de vaststelling van de termijn waarbinnen bezwaar kan worden ingesteld en geen indicatie geeft voor de tijd die een administratief orgaan mag nemen voor de uitvoering van een rechterlijke uitspraak.
2.6
In dit geval is het gerecht niet gebleken van enige besluitvoorbereiding of besluitvorming van verweerders naar aanleiding van bedoelde uitspraak. Anderzijds is evenmin gebleken of anderszins aannemelijk geworden dat nakoming van bedoelde uitspraak zou hebben geleid tot het inkopen door klaagster van haar voordiensttijd. Hierbij is van belang dat de Pensioenverordening landsdienaren, waarnaar klaagster verwijst, is ingetrokken, zodat een benoeming in vaste pensioengerechtigde dienst zoals bedoeld in die landsverordening niet meer aan de orde is, en dat ingevolge artikel 28a van het Nieuw Pensioenreglement 2011 de Stichting Algemeen Pensioenfonds – en dus niet verweerders –, op schriftelijk verzoek van een werkgever, ten gunste van een deelnemer de inkoop van pensioen kan toestaan, met inachtneming van de fiscale regelgeving.
2.7
Nu niet met zekerheid is vast te stellen of en in welke mate klaagster materiële schade heeft geleden ten gevolge van het niet beslissen op haar verzoek, stelt het gerecht de door klaagster, die al sinds eind 2010 tracht een beslissing te krijgen op haar verzoek om in vaste dienst te worden benoemd, geleden overwegend immateriële schade naar billijkheid vast op Afl. 3.500,- netto.
2.8
Het gerecht ziet tevens aanleiding om verweerders te veroordelen in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van klaagster worden begroot op Afl. 1.000,-.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- veroordeelt verweerders tot betaling aan klaagster van een bedrag ad Afl. 3.500,- netto, als vergoeding van de geleden immateriële schade;
- veroordeelt verweerders tot betaling aan klaagster van een bedrag van Afl. 1000,-, wegens de door klaagster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gegeven door mw. mr. N.K. Engelbrecht, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 november 2013, in tegenwoordigheid van de griffier