ECLI:NL:KTGTRN:2000:AA8498

Kantongerecht Terneuzen

Datum uitspraak
16 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/217
Instantie
Kantongerecht Terneuzen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor mesothelioom door asbestblootstelling

In deze zaak, behandeld door het Kantongerecht Terneuzen, staat de aansprakelijkheid van de werkgever centraal in verband met de diagnose mesothelioom van de eiser, die als automonteur werkzaam was bij de gedaagde partij. Eiser heeft gesteld dat hij gedurende zijn dienstverband van 1965 tot 1970 dagelijks werd blootgesteld aan asbeststof, wat heeft geleid tot zijn ziekte. De gedaagde partij, een automobielbedrijf, heeft de aansprakelijkheid betwist en aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de werksituatie van eiser en zijn mesothelioom. Tevens werd door gedaagde gesteld dat de vordering van eiser was verjaard.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser inderdaad is blootgesteld aan asbeststof tijdens zijn werkzaamheden, maar dat de gedaagde partij niet op de hoogte was van de risico's van mesothelioom door asbestblootstelling in de periode waarin eiser werkzaam was. De rechter heeft daarbij verwezen naar de medische wetenschap en de ontwikkeling van kennis over asbest en mesothelioom. Het advies van deskundigen, waaronder Prof. mr. J. de Ruiter, werd in overweging genomen, evenals de tijdslijn van de bekendheid met de risico's van asbest.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de werkgever niet kan worden vrijgesteld van aansprakelijkheid door te stellen dat er geen wettelijke normen waren, aangezien de werkgever een eigen zorgplicht heeft. De zaak is verwezen naar een rolzitting om verdere bewijsvoering te leveren, waarbij eiser wordt verzocht het medisch dossier in het geding te brengen. De beslissing van de kantonrechter is genomen op 16 maart 2000, waarbij de zaak verder wordt behandeld op 12 april 2000.

Uitspraak

rolnummer: 99/217
uitspraak: 16 maart 2000
Kantongerecht te Terneuzen
V O N N I S
in de zaak van:
Eiser,
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: eiser,
gemachtigde: mr.R.W. de Groote,
rolgemachtigde: A.A.M. van Damme,
t e g e n :
de besloten vennootschap
Automobielbedrijf [gedaagde]. B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde partij,
verder te noemen: gedaagde,
gemachtigde: mr. R.S. Meijer.
het verloop van de procedure
De volgende proceshandelingen zijn verricht:
- dagvaarding van 17 februari 1999,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
1.1. Eiser is als automonteur in dienst geweest bij de rechtsvoorganger van Gedaagde van 1 augustus 1965 tot en met 31 juli 1970. In de periode van 1965-1967 heeft hij een opleiding gevolgd voor het diploma Monteur Motorvoertuigen in het kader van het leerlingwezen. Voor die opleiding ging hij één dag per week naar school voor theorielessen. Van 15 juli 1968 tot 19 januari 1970 vervulde Eiser zijn militaire dienstplicht. Eiser heeft gesteld dat hij was geplaatst in het tweede echelon als chef werkplaats. Kennelijk was dit een werkplaats voor militaire voertuigen, want eiser heeft gesteld dat hij slechts mocht constateren of een reparatie noodzakelijk was en dat hij tijdens zijn militaire dienst niet te maken heeft gehad met remstof of remstofdeeltjes (zie hierna) Na zijn dienstverband bij Gedaagde is Eiser steeds werkzaam geweest in de verpleging.
1.2. Op 21 juni 1996 is er bij Eiser de diagnose mesothelioom gesteld. Van deze vorm van kanker is er maar één oorzaak bekend: blootstelling aan asbeststof.
1.3. Het CNV heeft bij brief van 27 september 1996 Gedaagde namens Eiser aansprakelijk gesteld ex art. 7A:1638x BW. Gedaagde heeft haar verzekeraar Aegon ingeschakeld, die een expertisebureau opdracht heeft gegeven een onderzoek in te stellen. Op 22 augustus 1997 werd een rapport uitgebracht. Bij brief van 19 december 1997 heeft Aegon het CNV bericht dat de claim werd afgewezen.
1.4. Eiser heeft als voorlopige voorziening een voorschot op vergoeding van immateriële schade van / 100.000,- gevorderd voor dit kantongerecht. Na verweer van Gedaagde heeft de kantonrechter bij vonnis van 27 januari 1999 deze voorziening geweigerd.
2.1. Eiser heeft gesteld dat hij in dienst bij Gedaagde dagelijks is blootgesteld geweest aan asbeststof, dat Gedaagde geen veiligheidsbeleid specifiek voor asbest hanteerde en dat Gedaagde daarom jegens hem tekort is geschoten in zijn zorgplicht ex art. 7:658 BW. Op deze grond heeft Eiser schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd.
2.2. Gedaagde heeft betwist:
a. dat er een causaal verband bestaat tussen de werksituatie van Eiser bij Gedaagde en zijn mesothelioom, en
b. dat hij is tekort geschoten in zijn zorgplicht.
Subsidiair heeft Gedaagde, uitgaande van een verjaringstermijn van twintig jaren, aangevoerd dat de vordering van Eiser eind juli 1990 is verjaard. Bij dupliek heeft Gedaagde bij nader inzien betwijfeld of Eiser wel lijdende is aan een maligne mesothelioom.
3.1. Vastgesteld moet worden dat Eiser gedurende zijn werkzaamheden voor Gedaagde is blootgesteld geweest aan asbeststof. Als automonteur in dienst van Gedaagde behoorde het destijds tot de dagelijkse werkzaamheden van Eiser om remtrommels met perslucht schoon te blazen. De remschijven waren met asbest gevoerd en door slijtage van de remmen werden de trommels met asbeststof vervuild. Deze stof werd met kracht weggeblazen, zodat Eiser dagelijks meermalen werd blootgesteld aan relevante hoeveelheden asbeststof. Helaas kan blootstelling aan kleine concentraties asbeststof reeds tot een mesothelioom leiden. Gedaagde heeft een en ander erkend c.q. niet weersproken.
3.2. Gedaagde heeft evenwel betoogd, dat Eiser in zijn dienst uitsluitend is blootgesteld geweest aan minieme hoeveelheden witte, grotendeels verbrande asbeststof en dat die witte asbest geen bijzonder gevaar van ernstige aard oplevert, met name niet voor een mesothelioom. Volgens Gedaagde heeft een automonteur geen verhoogd mesothelioomrisico. Gedaagde heeft erop gewezen dat iedereen in Nederland tussen de vijftiger en zevertiger jaren in het gewone dagelijkse leven regelmatig in contact kwam met tal van asbesthoudende stoffen (keukenplaatjes, schoolwanden, schuurdaken, buisisolatie etc.). Gedaagde acht het van algemene bekendheid dat juist in het militaire bedrijf blauw en bruin asbest op grote schaal werden toegepast en stelt vast dat Eiser heeft verzuimd de asbestrisico's tijdens zijn militaire dienst voldoende toe te lichten. Gedaagde acht de kans dat Eiser het fatale asbestkristal elders heeft ingeademd zeer veel groter.
3.3. Eiser heeft een en ander bestreden. De kantonrechter zal eerst onderzoeken of Gedaagde is tekortgeschoten in zijn zorgplicht, aangezien het antwoord op deze vraag beslissend is aangaande de bewijslast van het causaal verband. (Cijsouw/De Schelde I)
4.1. Gedaagde heeft niet weersproken dat hij geen specifieke veiligheidsmaatregelen heeft getroffen tegen de gevaren van asbest. Gedaagde heeft echter aangevoerd:
Gedaagde betwist dat er in de periode 1965-1970 reeds bekend geweest zou zijn dat er een causale relatie was tussen het blootstellen aan kleine hoeveelheden asbeststof en mesothelioom. Ook in de medische wetenschap bestond toen (en bestaat ook thans nog) geen zodanig inzicht ten aanzien van witte asbeststof.
Vóór medio 1970 bestond nog lang niet het inzicht dat de zeer geringe hoeveelheid witte asbeststof, die bij het schoonblazen van remvoeringen vrijkomt, ooit enig gevaar voor de gezondheid van de monteurs zou kunnen gaan opleveren. Dat inzicht was toen niet alleen onbekend bij de individuele garagehouders, maar ook nog bij hun branche organisatie BOVAG, bij de vakbonden en de Arbeids- en Gezondheidsinspecties van de overheid. Aangezien asbestose en longkanker nimmer in de gewone garagesfeer zijn geconstateerd - daartoe zijn de concentraties ook te laag - gaat het hier dus alleen om mesothelioom. In de relevante periode 1965 - 1970 was de algemene opvatting nog dat dit alleen kon ontstaan door duurzame en intensieve blootstelling aan blauw en bruin asbeststof. Bij het alledaagse werk aan remvoeringen was er geen sprake van zo'n grootschalig contact en bovendien was er in remvoeringen alleen witte asbest verwerkt. Voor het eerst in 1977/'78 werd er in BOVAG-publikaties gewezen op de wenselijkheid van toen geïntroduceerde asbest-afzuigsystemen. Pas vanaf 1983 is er bij de overheid beleid ontwikkeld om het gebruik van asbest in de autoindustrie radicaal terug te dringen.
4.2. Gedaagde heeft overgelegd het Advies Asbestslachtoffers uitgebracht door Prof. mr. J. de Ruiter. Hierin (p. 66 en 67.) is vermeld:
Begin jaren zestig komt door internationaal onderzoek aan het licht dat chronische beroepsmatige blootstelling aan asbest mesothelioom kan veroorzaken, bij opvallend lagere concentraties dan nodig zijn voor andere asbestaandoeningen, en zonder asbestose als tussenstap. Daarbij wordt met name blauw asbest als de boosdoener aangewezen. Witte asbest, de in Nederland verreweg meest gebruikte soort, wordt minder risicovol geacht. ....
In 1969 wordt de mesothelioomproblematiek in één klap ook in Nederland zichtbaar en actueel: uit systematisch onderzoek blijkt onder de bedrijfsbevolking van een scheepswerf een hoge mate van voorkomen van mesothelioom. Deze bevinding leidt tot commotie, onder andere gereflecteerd in schriftelijke en mondelinge vragen van Tweede Kamerleden aan de minister van Sociale Zaken. De problematiek van asbestkanker wordt door de toenmalige bewindspersoon dan nog gerelativeerd. Door de Arbeidsinspectie worden in 1971 bestuurlijke normen en arbeidshygiënische richtlijnen opgesteld te beperking van asbestblootstelling. Deze normen zijn uitdrukkelijk gericht op de preventie van asbestose (....) niet van mesothelioom.
Met het systematisch onderzoek is gedoeld op het onderzoek en proefschrift van dr. J. Stumphius. Het advies vervolgt met de lijdensweg van een (beperkt) asbestverbod. Pas in 1977 wordt in het Asbestbesluit blauw asbest verboden.
4.3. Tegenover dit gezaghebbende advies heeft Eiser tot bewijs overgelegd: enkele brieven in antwoord op vragen van de gemachtigde van Eiser geschreven door Prof. dr. H.C. Hoogsteden, longarts/intensivist, en dr. P. Baas, longarts, alsmede een artikel van 27 oktober 1995 van dr. P. Swuste, veiligeheidskundige. Prof. Hoogsteden bevestigt het advies, voor zover geciteerd, zonder meer, waar hij antwoordt dat het inderdaad zo is dat in Nederland vanaf 1969 bekend mocht worden verondersteld dat er een duidelijke relatie was tussen asbestblootstelling en het mesothelioom en derhalve pas na 1969 van de werkgever verwacht kon worden adekwate veiligheidsmaatregelen te treffen.
Het antwoord van dr. Baas vermeldt enkele internationale publikaties vanaf 1960 en enkele referenties in Nederland vanaf 1963. In 1963 werd echter de relatie tussen mesothelioom en asbest nog niet gelegd. In 1965 wordt zodanig verband waarschijnlijk maar nog onduidelijk geacht. Een referaat van 1968 beschrijft dat "de geneeskundige wereld wakker is geschud".
De kantonrechter acht dit antwoord geheel in overeenstemming met het voormelde advies: In de medisch-wetenschappelijke wereld is het verband pas in 1969 aangetoond door het proefschrift van dr. J. Stumphius. De relatie werd eerder wel gelegd, maar dan in de sfeer van waarschijnlijkheid en vermoedens. Uiteraard komt zo'n proefschrift niet zomaar uit de lucht vallen.
Het artikel van Swuste tenslotte kan evenmin anders worden opgevat dan als een bevestiging van het advies, voor zover hiervoor geciteerd. Anders dan Eiser kan de kantonrechter in het artikel van Swuste niet lezen, dat ten aanzien van het mesothelioomgevaar het jaar 1964 moet worden genomen als tijdstip van bekendheid. Wel wordt daarin vermeld dat er in 1964 consensus was over mesothelioom. Wat die consensus precies inhield is echter niet vermeld. Eiser heeft er nog op gewezen dat in de arresten Wijkhuizen II en Cijsouw II de jaartallen 1964 en 1966 worden genoemd. In deze zaken echter was De Schelde de werkgever en omdat dr. Stumphius de bedrijfsarts was van De Schelde was het juiste inzicht in de relatie tussen asbestblootstelling en mesothelioom intern bij De Schelde al eerder bekend. De kantonrechter stelt dan ook vast dat in de medisch-wetenschappelijke wereld eerst door het verschijnen van het proefschrift van dr. J. Stumphius eerst in 1969 bekend werd dat er een aangetoond causaal verband bestaat tussen blootstelling aan opvallend lage concentraties asbeststof en mesothelioom zonder asbestose als tussenstap. Voor nader deskundigenbewijs is geen enkele aanleiding en daarom passeert de kantonrechter het aanbod terzake van Eiser.
4.4. Nadat in de medische wetenschap een verband, zoals voormeld, bekend wordt, hangt het van de omstandigheden af, wanneer voor de werkgever de verplichting ontstaat tot het nemen van beschermende maatregelen. Daarbij zal het van belang zijn welke mate van zekerheid er in de medische wetenschap omtrent dat verband ontstaat, terwijl voorts rekening valt te houden met enig tijdsverloop, gemoeid met het door de werkgever te verrichten onderzoek. (HR 25 juni 1993 {Cijsouw/De Schelde I})
Of de werkgever zijn zorgplicht voor de veiligheid inzake asbest heeft verzaakt, moet worden beoordeeld naar de in de betrokken periode geldende normen. Wanneer wettelijke normen ontbreken of onvoldoende zijn uitgewerkt. moeten die normen mede worden bepaald door de destijds geldende maatschappelijke opvattingen {Cijsouw/De Schelde II}.
4.5. Vastgesteld moet worden dat wettelijke normen die effectief bescherming bieden tegen het mesothelioomgevaar veel te lang op zich hebben laten wachten. De werkgever kan zich echter in zulke gevallen niet disculperen door aan te tonen dat hij aan de wettelijke veiligheidsnormen heeft voldaan, aangezien de werkgever een eigen zorgplicht heeft. Gedaagde heeft zich ook niet op (de afwezigheid van) wettelijke beschermingsnormen beroepen. Wel heeft Gedaagde aangevoerd dat het inzicht dat het mesothelioomgevaar ook in de garagebranche bestaat, eerst medio jaren zeventig is doorgedrongen. Eiser heeft dat betwist. Duidelijk is in ieder geval dat er geen maatschappelijke opvattingen konden worden ontwikkeld over beschermende maatregelen in de garage-branche, zolang het voormelde inzicht niet was doorgedrongen.
4.6. Werkgevers in die branche kunnen zich na de eerste BOVAG-publikatie in 1977 in ieder geval niet meer op onwetendheid beroepen. De vraag is echter of zij niet eerder hadden behoren te weten. De periode van ongeveer acht jaren tussen het proefschrift van dr. J. Stumphius en deze eerste BOVAG-publikatie komt de kantonrechter erg lang voor. Het proefschrift heeft immers tot commotie geleid en werkgevers dienen vanwege hun zorgplicht steeds attent te zijn op veiligheids- en gezondheidsrisico's. Daar staat wellicht tegenover dat kleine werkgevers als Gedaagde voor hun veiligheidsbeleid afhankelijk zijn van, althans zich richten op de brancheorganisatie BOVAG. De kantonrechter acht nader onderzoek naar de voormelde vraag nodig en zal partijen, eerst Eiser, daarna Gedaagde, de gelegenheid geven zich hierover uit te laten.
5. Aan een beoordeling van het subsidiaire verweer van verjaring komt de kantonrechter thans niet toe.
Gedaagde is gaan twijfelen of de diagnose "maligne mesothelioom" wel juist is en heeft daarvoor een aantal redenen opgesomd, die niet zomaar van de hand kunnen worden gewezen. De kantonrechter acht daarom het verzoek van Gedaagde om inzage van het medisch dossier redelijk. Eiser wordt verzocht het medisch dossier in het geding te brengen.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
verwijst deze zaak naar de rolzitting van dit kantongerecht van woensdag 12 april 2000 te 10.00 uur, opdat Eiser bij nadere conclusie het medisch dossier in het geding zal brengen en zich zal uitlaten over de vraag vanaf welk tijdstip werkgevers ná het verschijnen van het proefschrift van dr. J. Stumphius in 1969 op de hoogte dienden te zijn van het gevaar van mesothelioom in de garagebranche als een gevolg van chronische blootstelling aan opvallend lage concentraties asbeststof (wit, blauw en/of bruin), alsmede van beschermende maatregelen tegen dit gevaar;
bepaalt dat geen uitstel zal worden verleend;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.