Zaaknummer: 125931 \ CV 00-1782
Vonnis: 8 maart 2001
Vonnis van de kantonrechter te Terborg inzake:
1. de vereniging FNV BONDGENOTEN, gevestigd te Amsterdam,
2. de vereniging CNV BEDRIJVENBOND, gevestigd te Houten,
3. de vereniging DE UNIE, vakbond voor industrie en dienstverlening, gevestigd te Houten,
e i s e r s, hierna te noemen "de bonden",
gemachtigde: Mr. G.J. Knotter, advocaat te 3440 AC Woerden, Postbus 109,
1. de naamloze vennootschap ATAG GROUP N.V., gevestigd te Ulft,
2. MR. H.C. BRANDSMA, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de (voorlopige) surséance van betaling van de naamloze vennootschap Atag Group N.V., gevestigd te Ulft,
g e d a a g d e n, hierna te noemen respectievelijk "Atag" en "de bewindvoerder",
gemachtigde: Mr. A. Gerards, advocaat te 7301 GC Apeldoorn, Postbus 10100.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans het in deze zaak gewezen tussenvonnis d.d. 25 januari 2001;
Gehoord partijen.
1. Het verdere verloop van de procedure:
- de comparitie van partijen d.d. 20 februari 2001, waarvan aantekening is gehouden door de griffier. Door beide partijen zijn bij die gelegenheid nog stukken in het geding gebracht.
1.2 De inhoud van genoemde processtukken en die van het tussenvonnis maakt deel uit van dit vonnis.
2.1 Tussen de bonden en Atag zijn op 27 oktober 1999 en op 22 juni 2000 Sociaal Begeleidingsplannen overeengekomen (hierna ook: de plannen), blijkens de inleiding bij die plannen, bedoeld "ter opvanging van de voor het betrokken personeel nadelige gevolgen van de integratie en reorganisatie" binnen de in de plannen genoemde ondernemingen. Het eerste plan heeft betrekking op de Atag Kitchen Group en het tweede plan ziet op de Atag Pelgrim Groep. Beide groepen (welke geen zelfstandige juridische entiteit vormen), omvatten de volgende vennootschappen:
- Atag Home Products Nederland BV
- Atag Keukentechniek BV
- Pelgrim BV
- Home Products Manufacturing Nederland BV
- Home Products Service BV.
Deze vennootschappen, alle 100% dochters van Atag, worden hierna ook aangeduid als de werkmaatschappijen.
2.2 De plannen voorzien in een bemiddelingstraject voor ontslagen werknemers, gericht op bemiddeling naar en herplaatsing in ander werk. In hoofdstuk IV van de plannen wordt voorzien in aanvullingen op sociale zekerheidsuitkeringen en elders te verdienen lager salaris.
2.3 Alle werkmaatschappijen zijn in juli 2000 failliet verklaard bij vonnissen van de arrondissementsrechtbank te Zutphen.
Bij beslissing van 6 juli 2000 van deze rechtbank is aan Atag voorlopige surséance van betaling verleend, met benoeming van mr. H.C. Brandsma tot bewindvoerder.
Sedert december 2000 is ook mr. A.P.J.M. de Bruyn benoemd tot bewindvoerder.
2.4 Bij brieven van 27 juli en 8 augustus 2000 hebben de bonden de bewindvoerder verzocht en voor zover nodig gesommeerd, tot uitvoering van de plannen over te gaan.
3. De vordering en het verweer:
3.1 De bonden vorderen een verklaring voor recht dat Atag, gedurende de (voorlopige) surséance van betaling, gehouden is de Sociaal Begeleidingsplannen van 27 oktober 1999 en 22 juni 2000 na te komen jegens de werknemers die daarop op grond van de bepalingen van die Plannen aanspraak maken. Voorts vorderen zij - na wijziging van de eis - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a) Atag zal worden veroordeeld
primair: tot volledige en integrale nakoming van genoemde plannen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2000 te rekenen over de financiële voorzieningen;
subsidiair: tot nakoming van de in hoofdstuk IV van die plannen opgenomen financiële voorzieningen na 14 juli 2000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum;
b) de bewindvoerder zal worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking, machtiging en bijstand bij de uitvoering van die plannen;
primair en subsidiair: binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van
f. 10.000,-- voor iedere dag dat Atag en de bewindvoerder in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen,
met veroordeling van Atag en de bewindvoerder in de kosten van het geding.
3.2 Zij leggen aan hun vorderingen, bezien tegen de achtergrond van de vaststaande feiten en kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
De vorderingen van de ontslagen werknemers zijn bevoorrecht in de zin van het bepaalde in artikel 3:288 aanhef en sub e BW.
Uit feiten en omstandigheden volgt immers, dat Atag werkgever is geworden van de werknemers, die oorspronkelijk in dienst waren van de werkmaatschappijen.
Voor zover Atag niet als werkgever kan worden aangemerkt, heeft te gelden dat het begrip "werkgever" in genoemde wetsbepaling, zich uitstrekt tot degene die de werkgeversverplichtingen op zich heeft genomen.
Tenslotte vereisen de redelijkheid en billijkheid dat, nu het de uitdrukkelijke bedoeling van partijen is geweest dat Atag garant stond voor de nakoming van de uit de plannen voortvloeiende verplichtingen en de verdere afwikkeling van de dienstverbanden op zich nam, Atag en de bewindvoerder de uitvoering van die plannen voortzetten.
3.3 Atag en de bewindvoerder hebben tegen de vorderingen verweer gevoerd onder aanvoering, samenvattend en voor zover thans nog van belang, van het navolgende.
De aanspraken uit hoofde van de plannen dienen te worden aangemerkt als concurrente vorderingen, ten aanzien waarvan de surséance werkt.
Werknemers kunnen slechts een bevoorrechte vordering hebben op hun werkgever, indien aan die werkgever surséance is verleend. Atag is echter geen werkgever van de betrokken werknemers geweest en is dit ook niet geworden.
De wettekst van artikel 3:228 aanhef en sub e BW biedt geen ruimte voor de door de bonden gestelde verruiming van het begrip "werkgever".
De redelijkheid en billijkheid kunnen het gesloten systeem van de Faillissementswet niet doorbreken.
Subsidiair geldt, dat alleen de aanvullingen op salarissen of uitkeringen als preferente vorderingen kunnen worden beschouwd.
4. De beoordeling van het geschil:
4.1 Tussen partijen is niet in geschil, dat Atag zelf overeenstemming heeft bereikt met de vertegenwoordigers van de bonden ter zake de inhoud van de plannen. Atag wil geacht worden de plannen zelf getekend te hebben en erkent dan ook, zo heeft zij ter zitting nog eens uitdrukkelijk naar voren gebracht, gehouden te zijn tot nakoming van die plannen, zij het dat de haar verleende surséance haar dit onmogelijk maakt. In het navolgende wordt dan ook uitgegaan van het feit dat de vordering door Atag is erkend.
4.2 Partijen zijn het er voorts over eens, dat in elk geval aanspraken zoals deze voortvloeien uit hoofdstuk IV van de plannen, kunnen vallen onder de in artikel 3:228 aanhef en sub e BW genoemde vorderingen, een en ander zoals is weergegeven in het arrest Nebig/Nolen (HR 23 mei 1980, NJ 1980,502). De surséance van betaling werkt krachtens het bepaalde in artikel 232 sub 1 Faillissementswet niet ten aanzien van dergelijke vorderingen waaraan voorrang is verbonden, zodat Atag deze vorderingen ondanks de surséance zou moeten voldoen. Zoals hiervoor weergegeven, stellen Atag en de bewindvoerder zich evenwel op het standpunt, dat in dit geval de in gemeld artikel gestelde werkgever/werknemer-relatie ontbreekt.
4.3 De primair door de bonden aangevoerde grondslag kan de vorderingen niet dragen.
De bonden hebben aangevoerd dat Atag als werkgever de plannen met de bonden is overeengekomen. Na invoering van een nieuw managementteam, in augustus 1999, oefende Atag, in het bijzonder in de persoon van haar gedelegeerd commissaris de heer x (hierna: x), het gezag en de zeggenschap uit over de werknemers. Ook heeft Atag de collectieve ontslagaanvrage ingediend. Uit deze omstandigheden volgt, aldus de bonden, dat Atag als werkgever dient te worden aangemerkt. Bovendien is op deze gronden ook sprake van vereenzelviging zodat Atag zich niet meer kan beroepen op een formeel onderscheid.
Vast staat, dat alle werknemers die aanspraak kunnen maken op de voorzieningen genoemd in de plannen, een arbeids-overeenkomst hadden met één van de werkmaatschappijen. Evenzeer staat vast, dat nimmer tussen deze werknemers en Atag schriftelijke arbeidsovereenkomsten zijn aangegaan Het moge juist zijn, dat x op enig moment de touwtjes (stevig) in handen heeft genomen en dat hij door de werknemers van de werkmaatschappijen als "de baas" werd beschouwd, doch dit is onvoldoende om daaruit te kunnen concluderen dat Atag vanaf dat moment werkgever is geworden. Atag en de bewindvoerder hebben immers aangegeven, hetgeen door de bonden niet is betwist, dat x is opgetreden namens de werkmaatschappijen, die alle op dat moment nog bestonden. Ook de collectieve ontslagaanvraag is ingediend namens de betrokken werkmaatschappijen, zoals door Atag en de bewindvoerder evenzeer onbetwist is gesteld, zodat aan deze omstandigheid evenmin argumenten kunnen worden ontleend voor de door de bonden geponeerde stelling.
Van vereenzelviging op de door de bonden aangevoerde gronden kan ook geen sprake zijn. Uit de plannen blijkt duidelijk en niet anders, dan dat Atag deze plannen heeft afgesloten en wel ten behoeve van het personeel van de in die plannen genoemde werkmaatschappijen. Niet valt in te zien waarom, nu Atag deze afspraken heeft gemaakt, het onderscheid tussen haar en deze werkmaatschappijen zou zijn vervaagd.
4.4 Subsidiair hebben de bonden gesteld, dat het begrip "werkgever" in de zin van artikel 3:288 aanhef en sub e BW, zich mede uitstrekt tot degene die de werkgevers-verplichtingen als in dat artikel genoemd, op zich heeft genomen.
In voormeld artikel is het volgende bepaald:
" De bevoorrechte vorderingen op alle goederen zijn de vorderingen ter zake van:
(...)
e. (...), alsmede de bedragen door de werkgever aan de werknemer in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (...) verschuldigd.
Atag en de bewindvoerder concluderen hieruit, onder verwijzing naar het gesloten systeem van voorrechten en het beginsel van de paritas creditorum, dat sprake moet zijn van een werkgever/werknemer-relatie.
Aan Atag en de bewindvoerder moet worden toegegeven, dat het gesloten systeem van voorrechten eraan in de weg staat, dat bijvoorbeeld middels overeenkomsten als de onderhavige, nieuwe voorrechten in het leven worden geroepen. Dit betekent anderzijds echter nog niet, dat de bepaling waarop de bonden zich beroepen, slechts letterlijk kan en dient te worden geïnterpreteerd, zoals door Atag en de bewindvoerder wordt voorgestaan. Redengevend hiervoor is het volgende.
De wetgever heeft de positie van de werknemer, als degene die zijn arbeid beschikbaar heeft gesteld en doorgaans in financiëel opzicht geheel afhankelijk is van zijn werkgever, erkend in de voorrechten als bedoeld in meergenoemd wetsartikel. Ook indien, zoals in dit geval, een ander dan de contractuele wederpartij van de werknemer bij de arbeidsovereenkomst, op zich heeft genomen de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen, verdient deze bijzondere positie van de werknemer bescherming. De ratio van het toekennen van die voorrechten geldt dan immers onverkort, waar de vorderingen hun oorsprong hebben in de individuele arbeidsovereenkomsten.
Dezerzijds wordt dan ook met de bonden geoordeeld, dat niettegenstaande de letterlijke tekst van de wet, onder het begrip "werkgever" mede moet worden begrepen, degene die zich tot nakoming van de verplichtingen als daar bedoeld, heeft verbonden. De aanspraken (als na te melden) uit hoofde van de plannen dienen derhalve, nu Atag de plannen met de bonden is overeengekomen, te worden aangemerkt als bevoorrechte vorderingen.
4.5 Atag en de bewindvoerder hebben aangevoerd, dat slechts de aanvullingen op salarissen en uitkeringen onder het voorrecht kunnen worden gebracht. Dit standpunt wordt dezerzijds gedeeld, reeds omdat in artikel 3:228 aanhef en sub e BW, slechts melding wordt gemaakt van in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigde "bedragen". Hieruit volgt, dat slechts de aanspraken voortvloeiend uit het bepaalde in hoofdstuk IV van de plannen
als bevoorrechte vorderingen kunnen worden beschouwd.
4.6 Uit het bovenstaande volgt, dat de gevorderde verklaring voor recht en de subsidiaire vordering tot nakoming zullen worden toegewezen, met dien verstande dat ook de gevorderde verklaring voor recht zal worden beperkt tot hoofdstuk IV van de plannen.
4.7 Ter zitting is - toen de eiswijziging van de bonden aan de orde was -, door de bewindvoerder medegedeeld, teneinde te voorkomen dat de zaak op formele gronden niet zou kunnen worden afgehandeld, dat sinds december 2000 een tweede bewindvoerder is benoemd.
Deze bewindvoerder is evenwel niet gedagvaard, zodat de vorderingen niet eveneens tegen hem kunnen worden toegewezen.
4.8 Voor toewijzing van de gevorderde dwangsommen is geen plaats, nu de onderhavige veroordeling uitsluitend betaling van geldsommen inhoudt en de wet in dat geval voor het opleggen van een dwangsom geen ruimte biedt.
4.9 Bte gelden als de in het ongelijk gestelde partijen, zodat zij ij deze uitslag van de procedure hebben Atag en de bewindvoerder zullen worden veroordeeld in de proceskosten.
De kantonrechter, rechtdoende:
5.1 Verklaart voor recht dat Atag, gedurende de (voorlopige) surséance van betaling, gehouden is hoofdstuk IV van de Sociaal Begeleidingsplannen van 27 oktober 1999 en 22 juni 2000 na te komen jegens de werknemers die daarop op grond van de bepalingen van die plannen aanspraak maken.
5.2 Veroordeelt Atag tot nakoming van de in hoofdstuk IV van de Sociaal Begeleidingsplannen van 27 oktober 1999 en 22 juni 2000 opgenomen financiële voorzieningen na 14 juli 2000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2000, een en ander binnen veertien dagen na heden.
5.3 Veroordeelt de bewindvoerder tot medewerking, machtiging en bijstand bij de uitvoering van die plannen.
5.4 Veroordeelt Atag en de bewindvoerder in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bonden gevallen en vastgesteld op f. 1008,70, waarvan f.750,00 als gemachtigde-salaris.
5.5 Verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad.
5.6 Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door Mr. I.C.J.I.M. van Dorp, kantonrechter,en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het kantongerecht te Terborg van donderdag, 8 maart 2001,in aanwezigheid van de griffier.