I n z a k e:
[naam eiser], wonende te
[woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: Mr. M.J. van Weersch te Roermond;
t e g e n:
1. De commanditaire vennootschap [naam gedaagde 1], gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
2. [naam gedaagde 2], wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde,
gemachtigde: Mr. P.Th. van Alkemade te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE :
Door partijen zijn achtereenvolgens de navolgende processtukken gewisseld:
- exploot van dagvaarding dd. 30 mei 2000;
- conclusie van antwoord met produkties.
De inhoud van alle hiervoor genoemde stukken geldt als hier ingelast.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING VAN DE BESLISSING:
Eiser heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van in totaal f 10.570,86 bruto ter zake van achterstallig salaris, vakantiegeld en toeslagen, van een bedrag van f 5.285,43 netto ten titel van wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek en van een bedrag van f 1.585,61 ten titel van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand, alsmede veroordeling van gedaagden tot teruggave van het ondertekende formulier waarmee hij kan worden uitgeschreven uit de registers van de Kamer van Koophandel als beheerder van gedaagdes restaurant, welke terugave dient plaats te vinden op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 1.000,00 voor iedere dag dat gedaagden het verzochte formulier niet aan eiser hebben teruggegeven, een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
Eiser heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat hij op 1 februari 2000 bij gedaagden in dienst is getreden als assistent-bedrijfsleider op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 1 mei 2000, dat hij recht had op een bruto maandsalaris van f 3.633,50 vermeerderd met vakantie- en overige toeslagen, dat op deze arbeidsovereenkomst de Horeca-CAO van toepassing was, dat eiser na twee maanden ontslag heeft moeten nemen omdat gedaagde sub 1 nog steeds geen salaris, vakantiegeld en andere toeslagen had betaald en dat eiser vergeefs heeft verzocht om teruggave van het door gedaagden te ondertekenen, hiervoor genoemde formulier.
Gedaagden, bij monde van hun gemachtigde, hebben ter terechtzitting van 28 juni 2000 uitstel verzocht voor conclusie van antwoord, welk verzoek is gehonoreerd in die zin dat de zaak is aangehouden tot de terechtzitting van 6 september 2000 voor conclusie van antwoord, peremptoir. Bij schrijven van 1 september 2000 heeft de gemachtigde van gedaagden het navolgende meegedeeld:
"Om mij moverende redenen, wens ik bij wijze van antwoord te volstaan met slechts het overleggen van de gevoerde correspondentie in deze 'zaak. U kunt hier mede uit opmaken dat mijn cliënt zich beroept op artikel 7:680 Burgerlijk Wetboek."
Bij deze brief waren in afschrift gevoegd een brief van de gemachtigde van gedaagden aan die van eiser van 10 mei 2000, een schriftelijke reactie daarop zijdens de gemachtigde van eiser van 22 mei 2000 en een reactie daar weer op van de gemachtigde van gedaagden van 23 mei 2000.
De kantonrechter is van oordeel, dat deze brief met de daarbij gevoegde bijlagen niet voldoet aan de eisen waaraan een schriftelijk antwoord naar luid van artikel 105 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet voldoen: er is immers geen sprake van een met redenen omkleed antwoord op de door eiser in de inleidende dagvaarding geformuleerde stellingen en vorderingen, en dat geldt te meer voor de verwijzing naar artikel 7:680 Burgerlijk Wetboek voorzover daarmee op een reconventionele eis zou worden gezinspeeld. Weliswaar heeft een goed verstaander maar een half woord nodig maar dat geldt in ieder geval niet voor een van een advocaat afkomstig processtuk, waarvan immers meer verwacht mag worden dan van een krabbel van een juridisch ongeletterd persoon.
Dit oordeel brengt mee dat geconstateerd moet worden dat de vorderingen van eiser niet gemotiveerd zijn weersproken en derhalve, in beginsel, toewijsbaar zijn.
Niettemin worden die vorderingen niet ten volle toegewezen:
- de kantonrechter acht termen aanwezig om het ter zake van wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek gevorderde netto bedrag op basis van 50% van het wegens achterstallig salaris, vakantiegeld en toeslagen gevorderde bedrag van f 10.570,86 bruto te matigen tot 15%, zodat uit dien hoofde wordt toegewezen f 1.585,63 bruto;
- het door eiser ten titel van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand gevorderde bedrag wordt afgewezen, nu volgens de eigen stellingen van eiser slechts eenmaal een schriftelijke sommatie is gezonden, de vergoeding waarvoor geacht wordt begrepen te zijn in de hierna ten laste van gedaagden gebrachte proceskosten;
- de door eiser gevraagde veroordeling tot teruggave van eerdergenoemd formulier wordt toegewezen in voege als hierna aangegeven, met maximering van de te verbeuren dwangsommen.
Gedaagden worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
BESLISSING,:
Veroordeelt gedaagden om aan eiser tegen kwijting te betalen de somma van f 12.156,49 bruto.
Veroordeelt gedaagden voorts om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan eiser terug te geven het ondertekende formulier waarmee eiser kan worden uitgeschreven uit de registers van de Kamer van Koophandel als beheerder van het restaurant van gedaagden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 500,00 per dag voor elke dag dat gedaagden, nadat twee weken na betekening van dit vonnis zullen zijn verstreken, met bedoelde teruggave in gebreke zal zijn gebleven, met dien verstande dat gedaagden op grond van deze veroordeling nooit meer dan in totaal f 10.000,00 zullen verbeuren.
Veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, deze aan de zijde van eiser, tot aan uitspraak in totaal begroot op f 1.070,75, waarin begrepen f 600,00 wegens salaris van de gemachtigde.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door Mr. R.P.G. Houterman, kantonrechter in het kanton Maastricht, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op woensdag 27 september 2000, in tegenwoordigheid van de Griffier.
bew.hg