ECLI:NL:KTGHAA:2001:AA9951

Kantongerecht Haarlem

Datum uitspraak
13 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/095651-00
Instantie
Kantongerecht Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de bewezenverklaring van overtredingen van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening

In deze zaak, behandeld door het Kantongerecht Haarlem op 13 februari 2001, is de verdachte, [verdachte BV], beschuldigd van meerdere overtredingen van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. De zaak betreft de organisatie van bijeenkomsten die primair gericht waren op de bevordering van de verkoop van geneesmiddelen, in dit geval Maxalt, en de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat hij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte voerde aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat andere bedrijven niet werden vervolgd voor vergelijkbare activiteiten. Dit verweer werd door de kantonrechter verworpen, omdat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde afwijking van het beleid van het openbaar ministerie.

De kantonrechter heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte de telastegelegde feiten had begaan. De bewezenverklaring was gebaseerd op verschillende getuigenverklaringen en proces-verbaal van de inspectie. De kantonrechter oordeelde dat de activiteiten van de verdachte niet in overeenstemming waren met de wettelijke voorschriften, aangezien de gastvrijheid die werd geboden tijdens de bijeenkomsten niet binnen redelijke perken bleef en ondergeschikt was aan het hoofddoel van de bijeenkomsten.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot het betalen van 19 geldboetes van elk ƒ5.000,00, wat in totaal ƒ95.000,00 opleverde. De kantonrechter motiveerde de hoogte van de boetes door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor farmaceutische bedrijven om zich aan de wettelijke voorschriften te houden en de verantwoordelijkheden die zij hebben in hun marketingactiviteiten.

Uitspraak

KANTONGERECHT TE HAARLEM
tegenspraak
parketnummer: 15/095651-00
uitspraak: 13 februari 2001
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2001 gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]B.V.
[adres]
[woonplaats]
1. Telastelegging
1.1 Aan de verdachte is telastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
1.2 Op vordering van de officier van justitie is de telastelegging van feit 2. primair ter terechtzitting gewijzigd. Een kopie van die vordering is als bijlage II bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
1.3 Voor zover in de bewezen verklaarde telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
2. Voorvragen
2.1 De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is en dat hijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2 De verdachte heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het niet aanvaardbaar is dat zij wel en andere bedrijven die in elk geval meer gastvrijheid bieden niet worden vervolgd.
2.3 De kantonrechter verwerpt dit verweer. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is pas sprake indien zonder dat daarvoor een rechtvaardiging is van beleid wordt afgeweken of indien de criteria om al dan niet tot vervolging over te gaan, berusten op oneigenlijke gronden. Daarvan is hier geen sprake, te meer niet omdat gebleken is dat het om een eerste vervolging gaat op grond van artikel 15 Reclamebesluit en niet aannemelijk is te achten dat vervolging van anderen dan [verdachte BV] niet zal plaatsvinden.
2.4 De kantonrechter is daarom van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging, terwijl er voorts geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1. Bewezenverklaring
3.1.1 De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1. tot en met 4. telkens primair telastegelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
3.1.2 Hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.1.3 De kantonrechter grondt zijn beslissing dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat.
A. De verklaring die de verdachte bij monde van haar president-directeur,
[naam], op de terechtzitting heeft afgelegd houdt onder meer het volgende in:
De marketingactiviteiten van [verdachte BV] zijn vooral gericht op neurologen en huisartsen. De "medical opinion leaders" worden ingezet als gastsprekers op bijeenkomsten en symposia.
De door [verdachte BV] georganiseerde bijeenkomsten hebben een tweeledig doel:
1. registreren van bijwerkingen van geneesmiddelen
2. verkoopbevordering.
Van bijlage 112 herken ik een aantal evenementen. Deze bijeenkomsten zijn georganiseerd in het kader van wetenschap (registratie van bijwerkingen) en verkoop.
Tijdens de Terschellingweekenden was het programma in de ochtend en de middag gericht op wetenschap en de rest op verkoopactiviteiten.
B. Het in de wettelijke vorm opgemaakt ambtsedig proces-verbaal nummer IGZ/H/RT 00-7-31, opgemaakt door Franciscus Johannes Stolk, adjunct-inspecteur voor de Gezondheidszorg, buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in de zin van artikel 33 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, Astrid Meij, inspecteur voor de Gezondheidszorg, buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in de zin van artikel 33 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, Hans ter Steege, inspecteur voor de Gezondheidszorg, buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 33 van de Wet op de Geneesmiddelen voorziening en Hiltje Hoekman-Dolstra, adjunct-inspecteur voor de Gezondheidszorg, buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in de zin van artikel 33 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening.
B.1 Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als de op 29 juni 2000 tegenover verbalisanten Stolk en Ter Steege afgelegde verklaring van [getuige]:
Het marketingbudget voor promotionele activiteiten/reclame voor het geneesmiddel Maxalt bedraagt in het jaar 1999 ongeveer 4,5 à 5 miljoen gulden.
De Maxalt Grand-Prix, de Terschellingweekenden, het symposium te Utrecht en het North Sea Symposium zijn gehouden ter ondersteuning en introductie van Maxalt.
Tijdens deze bijeenkomsten is direct reclame gemaakt voor Maxalt, bijvoorbeeld in de vorm van een display in de ruimte van de bijeenkomsten en in de ruimten daarvoor.
[Verdachte BV] heeft aan de toehoorders niet bekend gemaakt dat sprekers lid zijn van de Maxalt Advisory Board van [verdachte BV].
Aan de Maxalt Grand Prix hebben om en nabij 200 huisartsen deelgenomen.
Deze bijeenkomsten waren geheel op kosten van [verdachte BV]. Deze bijeenkomsten werden onder andere belegd met het oog op de bevordering van de verkoop van een of meer geneesmiddelen.
Aan de Terschellingweekenden hebben gemiddeld 80 huisartsen per weekend deelgenomen. Zaterdagmiddag waren er naar keuze sociaal/recreatieve activiteiten (fietsen, wandelen, garnalen vissen etc.), 's avonds was er na 19.00 uur diner dansant.
Er bestond de mogelijkheid partners mee te nemen.
Dit symposium was voor de artsen geheel op kosten van [verdachte BV], voor de partners gold een eigen wettelijke bijdrage.
Deze bijeenkomst was onder andere belegd met het oog op bevordering van de verkoop van een of meer geneesmiddelen.
Aan het huisartsensymposium in Utrecht hebben 80 tot 100 huisartsen deelgenomen.
Deze bijeenkomst was geheel op kosten van [verdachte BV].
Deze bijeenkomst was onder andere belegd met het oog op bevordering van de verkoop van een of meer geneesmiddelen.
Aan het North Sea Symposium en het avondprogramma hebben ongeveer 45 à 50 neurologen deelgenomen. De deelnemers zijn per touringcar naar Den Haag vervoerd.
De deelnemers hadden een algemeen toegangsbewijs en één toegangskaart voor speciaal optreden tijdens het North Sea Jazz Festival.
Het overgrote deel van de deelnemers heeft in Huis ter Duin overnacht.
De mogelijkheid bestond om partners naar deze bijeenkomst mee te nemen.
De kosten van deze bijeenkomst voor artsen was geheel voor rekening van [verdachte BV], voor de partners gold een wettelijke bijdrage. De volgende kosten zijn voor rekening van [verdachte BV]: hotelkamer, vervoer per touringcar, bezoek jazzfestival.
Deze bijeenkomst was onder andere belegd ten behoeve van verkoop.
B.2 Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als de op 5 juli 2000 tegenover verbalisanten Stolk en Meij afgelegde verklaring van [getuige 2]:
De Maxalt Grand Prix bijeenkomsten, de Terschellingweekenden, het North Sea Symposium en het Huisartsen Symposium in Utrecht werden belegd onder andere met het oog op de bevordering van de verkoop van één of meer geneesmiddelen.
B.3 Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als de op 26 mei 2000 tegenover verbalisant Stolk afgelegde verklaring van [getuige 3]:
Het hoofddoel van de bijeenkomst Maxalt Grand Prix was karten met collega's. Deze bijeenkomst heeft geen betekenis gehad voor mijn wijze van uitoefening van de geneeskunst. Ik ben naar deze bijeenkomst gegaan voor gezelligheid met collega's en karten.
B.4 Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als de op 25mei 2000 tegenover verbalisant Stolk afgelegde verklaring van [getuige 4]:
Het hoofddoel van de Maxalt Grand Prix was voor mij karten. Deze bijeenkomst heeft geen betekenis gehad voor mijn wijze van uitoefening van de farmacie.
Ik ben naar deze bijeenkomst gegaan voor het karten.
B.5 Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven- onder meer in als de op 26 mei 2000 tegenover verbalisant Stolk afgelegde verklaring van [getuige 5]:
Ik ben naar de Maxalt Grand Prix bijeenkomst gegaan primair voor het karten, subsidiair nieuwe productinformatie.
C. De volgende bijlagen bij dit vonnis, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt:
Ten aanzien van feit 1.primair:
V052, V053, V054, V055, V056, V059, V062, V064,V065, V069, V070, V071, V075, V076 en V077
Ten aanzien van feit 2.primair:
V025, V026, V027, V041 tot en met V044, V046 tot en met V051
Ten aanzien van feit 3.primair:
V021 tot en met V0 23, V035 tot en met V040
Ten aanzien van feit 4.primair:
V031, V033, V034
3.1.4 Voor de hierboven weergegeven bewijsmiddelen geldt dat zij slechts worden gebezigd in verband met het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.1.5 De hierboven onder 3.1.3 onder C. genoemde schriftelijke stukken worden slechts gebezigd in samenhang met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
3.2 Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1. primair bewezen verklaarde.
Ter terechtzitting is gebleken dat een aantal van de telastegelegde bijeenkomsten zijn geannuleerd. De officier van justitie heeft betoogd dat niettemin ook deze geannuleerde bijeenkomsten bewezen verklaard kunnen worden omdat er uitnodigingen voor zijn verstuurd. Dat betoog faalt. De officier van justitie heeft immers ook telastegelegd dat aan de bijeenkomsten daadwerkelijk is deelgenomen. Bij annulering is daarvan geen sprake. Om die reden moet ten aanzien van de geannuleerde bijeenkomsten vrijspraak volgen.
3.3 Bewijsoverweging met betrekking tot alle bewezen verklaarde feiten.
3.3.1 Bij dit vonnis zijn de programma's van de bijeenkomsten als bijlagen gevoegd. Uit die programma's blijkt de tijd die aan de verschillende onderdelen werd besteed. Op grond van die tijdsindeling is de kantonrechter tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van een redelijke verdeling tussen het wetenschappelijke deel en het veel ruimer in tijd bemeten deel dat als gastvrijheid moet worden beschouwd.
3.3.2 De verdachte heeft aangevoerd dat haar medewerkers telkens op de bijeenkomsten ook tijdens diners en middag- en/of avondprogramma speeches hielden en met de deelnemers spraken. Voor zover zij daarmee beoogt te stellen dat daardoor het wetenschappelijke gedeelte ruimer bemeten was dan door de officier van justitie is gesteld, verwerpt de kantonrechter dit verweer. Het enkele feit immers dat die medewerkers toespraken hielden of met deelnemers spraken ook tijdens het diner en middag- en/of avondprogramma, bestempelt die programmaonderdelen nog niet tot wetenschappelijk deel van de bijeenkomst. Het duidt veeleer op een activiteit ter bevordering van de verkoop.
3.3.3 De verdachte heeft ook betoogd dat zij zich inspant voor de nascholing van medici. In dat verband heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij de georganiseerde bijeenkomsten aantrekkelijk moet maken om de medici te stimuleren eraan deel te nemen.
Dat betoog kan geen stand houden. De verdachte gaat er immers aan voorbij dat medici ook een eigen verantwoordelijkheid dragen voor het volgen van nascholingsbijeenkomsten en dat zij daartoe door de beroepsorganisaties van medici worden gedwongen en ook worden gecontroleerd op hun deelname.
De activiteiten van de verdachte in het kader van nascholing van medici moeten slechts aanvullend zijn. De door de verdachte geboden gastvrijheid kan en moet daarom van beperktere omvang dan thans het geval is geweest.
4. De strafbaarheid van de feiten
4.1 De bewezen verklaarde feiten leveren op:
overtreding van een voorschrift uitgevaardigd op grond van artikel 26 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, meermalen gepleegd.
4.2 De verdachte heeft aangevoerd dat de bepaling van artikel 15 Reclamebesluit onverbindend is, zodat de bewezen verklaarde strafbare feiten niet strafbaar zijn. De verdachte heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Een strafbaarstelling treft alleen maar doel voor zover het voorschrift een strafrechtelijk voldoende duidelijke norm is. Het voorschrift van artikel 16 Grondwet, artikel 1 lid 1 Sr en artikel 7 EVRM houdt in dat een strafbaarstelling zodanig concreet moet zijn dat de burger zijn gedrag daarop kan afstemmen. De norm van artikel 15 Reclamebesluit, te weten: "dat de gastvrijheid steeds binnen redelijke perken moet blijven en ondergeschikt moet zijn aan het hoofddoel van de bijeenkomst" is volgens de verdachte te vaag om als strafbaarstelling verbindend te zijn.
4.3 De kantonrechter verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
4.4 Voor een verbindende strafbaarstelling is volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens -voor zover hier van belang- vereist dat de strafbepaling "is formulated with sufficient precision to enable the citizen to regulate his conduct: he must be able -if need be with appropriate advice- to foresee, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences which a given action may entail. Those consequences need not be foreseeable with absolute certainty: experience shows this to be unattainable. Again, whilst certainty is highly desirable, it may bring in its train excessive rigidity and the law must be able to keep pace with changing circumstances. Accordingly, many laws are inevitably couched in terms which, to a greater or lesser extent, are vague and whose interpretation and application are questions of practice."
4.5 De kantonrechter is van oordeel dat de norm van artikel 15 Reclamebesluit aan die eis voldoet. De aard en de inhoud van die norm maken enerzijds een zekere vaagheid in de delictsomschrijving onvermijdelijk, terwijl anderzijds die tot de verdachte gerichte norm voldoende concreet is om haar, als farmaceutisch bedrijf met voldoende juridische kennis bij haar medewerkers, in staat te stellen haar gedrag daarop af te stemmen.
Ook elders in het recht zijn vage normen te onderscheiden. Men denke bijvoorbeeld aan artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, welke norm als voldoende concreet wordt bestempeld.
Ook de Wet Luchtvaart bevat een soortgelijke als voldoende concreet beschouwde bepaling.
Gelet op de bij de verdachte aanwezige deskundigheid heeft zij voorts in redelijkheid kunnen voorzien wat de gevolgen zouden zijn van de thans bewezen verklaarde feiten.
Het feit dat momenteel gewerkt wordt aan nadere invulling en concretisering van de norm van artikel 15 Reclamebesluit, betekent nog niet dat genoemd artikel thans onverbindend is. Een norm als de onderhavige maakt het immers mogelijk om bij de toepassing ervan rekening te houden met de maatschappelijke opvattingen en verhoudingen. Dat zou bij een stringent geformuleerde strafbepaling minder het geval kunnen zijn. Het feit dat voor de norm "binnen de redelijke perken blijven" van de gastvrijheid "in de praktijk van werken maatstaven moeten worden ontwikkeld door de toezichthouders", zoals de Nota van Toelichting bij het Reclamebesluit vermeldt, brengt evenmin met zich dat de onderhavige bepaling onverbindend is. Dat is immers eigen aan de onderhavige materie en norm.
5. De strafbaarheid van de verdachte
5.1 Voor het geval de norm verbindend wordt geacht heeft de verdachte aangevoerd dat zij niet strafbaar is omdat zij meende en mocht menen dat wat zij deed geen strafbaar feit opleverde. Om die reden beroept zij zich op een verontschuldigbare dwaling omtrent het recht.
5.2 De kantonrechter verwerpt ook dit verweer en wel als volgt.
5.3 Gebleken is dat de verdachte over deskundigheid beschikt in de persoon van een "director legal affairs" en een bedrijfsjuriste. Reeds daarom moet zij geacht worden in staat te zijn zich naar behoren op de hoogte te (laten) stellen van de eisen die worden gesteld, zodat geen sprake kan zijn van een verontschuldigbare rechtsdwaling. Kennelijk heeft zij dat in onvoldoende mate gedaan.
5.4 Nu overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar.
6. De motivering van de sancties en de overige beslissingen
6.1. De hoofdstraf
6.1 Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de kantonrechter zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.2 De kantonrechter is van oordeel dat voor elk der overtredingen een geldboete moet worden opgelegd. Omdat de verdachte niet eerder voor feiten als de onderhavige is vervolgd en/of veroordeeld zal de kantonrechter de eis van de officier van justitie volgen, te weten: ƒ5.000,00 per georganiseerde bijeenkomst.
Voor een louter symbolische straf als door de verdachte geopperd is geen plaats. De maximum straf die op de onderhavige overtreding is gesteld is een geldboete van de derde categorie, derhalve ƒ10.000,00. Artikel 23 lid 7 Sr geeft de mogelijkheid bij veroordeling van een rechtspersoon de naast hogere categorie te hanteren indien de derde categorie geen passende bestraffing toelaat. In dat geval zou het maximum van de op te leggen geldboete ƒ25.000,00 per overtreding bedragen. Gelet op de financiële belangen van [verdachte BV] bij de marketingactiviteiten die zij met betrekking tot het geneesmiddel Maxalt voert, zou toepassing van genoemd artikel 23 lid 7 Sr in beginsel mogelijk zijn. Door de boete per overtreding niettemin op de helft van het maximum van de derde categorie te bepalen, houdt de kantonrechter dus al voldoende rekening met de omstandigheden waaronder de verdachte wordt vervolgd. Een verdergaande matiging is daarom niet aan de orde.
Er worden 19 bijeenkomsten bewezen verklaard. Daarom zullen 19 boetes van elk ƒ5.000,00, in totaal derhalve ƒ95.000,00, worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Van toepassing zijn de artikelen 9, 23 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 31 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en artikel 15 van het Reclamebesluit geneesmiddelen.
8. Beslissing
De kantonrechter beslist als volgt:
Hij verklaart bewezen dat de verdachte de telastegelegde feiten zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis heeft begaan.
Hij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert het hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op.
Hij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Hij veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot betaling van 19 geldboeten van elk ƒ5.000,00 in totaal derhalve ƒ95.000,00.
Dit vonnis is gewezen door: mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2001.