ECLI:NL:KTGBOZ:2000:AB1367

Kantongerecht Bergen op Zoom

Datum uitspraak
12 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/160
Instantie
Kantongerecht Bergen op Zoom
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot loondoorbetaling en vernietiging van ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak vorderde eiseres, die sinds 1 september 1986 in dienst was van gedaagde, een bedrag van f. 4.502,00 bruto per maand, vermeerderd met vakantietoeslag, alsmede wettelijke verhogingen en rente, na een ontslag dat zij als nietig beschouwde. Eiseres was arbeidsongeschikt op het moment van ontslag en had eerder een vergunning voor ontslag gekregen die niet was gebruikt vanwege zwangerschapsverlof. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, omdat deze in strijd was met het opzegverbod in verband met de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst voortduurde en dat eiseres recht had op loondoorbetaling tot het moment van rechtsgeldige beëindiging. De vordering tot doorbetaling van het loon werd toegewezen, evenals een gematigde wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rolnr.: 00/160
Vonnis d.d.: 12 juli 2000
Typ.: cm
Coll.:
KANTONGERECHT TE BERGEN OP ZOOM
VONNIS
in de zaak van:
EISERES, wonende te (woonplaats.)
eiseres,
gemachtigde: mr. R.E. de Vries, medewerker van FNV Ledenservice te Bergen op Zoom,
tegen:
de besloten vennootschap HERLITZ BENELUX B.V., gevestigd te Roosendaal, aan het adres Hoge Bergen 10,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal.
1. Het verdere verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
- het tussenvonnis van 4 april 2000 en de in dat tussenvonnis genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 19 juni 2000 en de door de griffier in dat kader gemaakte aantekeningen en door de gemachtigde van gedaagde overgelegde pleitaantekeningen (memo), alsmede het audiëntieblad van die datum.
2. Het geschil.
Eiseres vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van gedaagde tot betaling:
a. een bedrag van f. 4.502,00 bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag daarover, ter zake van loon voor iedere maand of evenredig gedeelte daarvan vanaf 1 december 1999 tot het moment waarop de arbeidsongeschiktheid van eiseres 52 weken zal hebben geduurd, dan wel bij eerder herstel tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen;
b. de betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de hiervoor sub a gevorderde bedragen wegens niet tijdige betaling daarvan;
c. de buitengerechtelijke kosten ad 15% over de sub a en b gevorderde bedragen;
d. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over alle voornoemde bedragen, voor wat betreft het loon te rekenen vanaf het moment waarop het gevorderde opeisbaar werd;
een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van eiseres in haar vorderingen, althans ontzegging hiervan, met veroordeling van eiseres in de kosten van dit geding.
3. De verdere beoordeling.
3.1 Bij voormeld tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling teneinde zich nader door partijen te laten informeren en tot het beproeven van een minnelijke regeling. Partijen hebben geen minnelijke regeling bereikt. De mondelinge behandeling vond met instemming van partijen gelijktijdig plaats met de mondelinge behandeling in de ontbindingsprocedure tussen partijen aanhangig ex artikel 7:685 BW (zaaknummer 16265/AZ verz 00-164).
3.2 De kantonrechter gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
- eiseres is sedert 1 september 1986 in dienst van gedaagde;
- eiseres vervulde laatstelijk de functie van directie-secretaresse tegen een salaris van
f. 4.502,00 bruto per maand, exclusief emolumenten waaronder 8% vakantietoeslag;
- de Regionaal Directeur Arbeidsvoorziening (RDA) heeft gedaagde op 21 mei 1999 een vergunning verleend om het dienstverband met eiseres op te zeggen wegens bedrijfseconomische noodzaak. Gedaagde heeft geen gebruik kunnen maken van die vergunning in verband met het feit dat eiseres ten tijde van de vergunningverlening zwangerschapsverlof genoot;
- op 27 september 1999 heeft de RDA een nieuw, en op dezelfde gronden gebaseerd, verzoek van gedaagde tot het verlenen van een ontslagvergunning ten behoeve van eiseres gehonoreerd;
- gedaagde heeft gebruik gemaakt van die vergunning. Zij heeft op 28 september 1999 het dienstverband met eiseres opgezegd tegen 1 december 1999;
- eiseres was op 28 september 1999 arbeidsongeschikt. eiseres heeft inmiddels genoemde ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW gestart waarin zij de kantonrechter verzoekt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst voorwaardelijk, dat wil zeggen voor het geval later mocht blijken dat die overeenkomst nog steeds voortduurt, te ontbinden;
- eiseres heeft bij brief van 13 oktober 1999 de nietigheid van het gegeven ontslag ingeroepen, onder verwijzing naar een eerdere brief van 23 september 1999;
- eiseres heeft zich op 31 maart 2000 hersteld verklaard en aan gedaagde aangeboden de bedongen werkzaamheden te komen verrichten. Gedaagde heeft op diezelfde datum schriftelijk aan eiseres medegedeeld van oordeel te zijn dat het dienstverband reeds op
1 december 1999 geëindigd is en dat, uitsluitend voor het geval mocht blijken dat eiseres nog wel in dienst is, zij op 3 april 2000 niet op het werk werd verwacht, dat gedaagde geen gebruik zou maken van het aanbod van eiseres om te komen werken en dat zij (eiseres) werd vrijgesteld van haar verplichting om, arbeid te verrichten;
- gedaagde heeft zich bij brief van 3 april 2000 opnieuw tot de RDA gewend. Ditmaal verzoekt zij -wederom op bedrijfseconomische gronden- een ontslagvergunning voor eiseres, zij het dat zij ditmaal aan dat verzoek een voorwaardelijk karakter meegeeft. Immers, zij wenst slechts van die vergunning gebruik te maken voor het geval dat mocht blijken dat het dienstverband tussen partijen nog voortduurt.
3.3 Stellende, dat het gegeven ontslag/de gedane opzegging nietig is, maakt eiseres ook per 1 december 1999 aanspraak op onverminderde loondoorbetaling van haar loon, zoals hierboven onder 2 weergegeven. Omdat de niet betaling van het loon volgens eiseres is toe te rekenen aan gedaagde maakt zij ook aanspraak op de betaling van de wettelijke verhoging. Voorts vordert zij -kort gezegd- vergoeding van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
3.4 Gedaagde stelt zich op het standpunt, dat zij met toestemming van de RDA op 28 september 1999 de onderhavige arbeidsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 30 november 1999. Gedaagde beroept zich hierbij op artikel 7:670b BW, nu volgens gedaagde de opzegging is geschied wegens beëindiging van het onderdeel van de onderneming waarin eiseres uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is geweest.
3.5 Artikel 7:670b tweede lid BW luidt voorzover hiervan belang:
" De leden 1 tot en met 7 van artikel 670 en artikel 670a zijn niet van toepassing (...) indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is.(...)".
Naar het oordeel van de kantonrechter moet voor de begrippen "onderneming" en "onderdeel" aansluiting worden gezocht bij artikel 7:662 BW inzake overgang van onderneming. Het dient dan ook te gaan om een organisatorische eenheid van ondernemingsactiviteiten waarmee de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak is verbonden. Het verminderen van de activiteiten of het opheffen van de arbeidsplaats van de werknemer valt niet onder de uitzondering van lid 2. In casu is er sprake van het wegvallen van de arbeidsplaats van eiseres omdat gedaagde kennelijk om bedrijfseconomische redenen heeft besloten de structuur van haar bedrijf te wijzigen, waarbij (ook) de functie van algemeen directeur, waarvoor eiseres werkzaam was als directie-secretaresse, is komen te vervallen. Het wegvallen van de arbeidsplaats van deze directeur en van diens secretaresse kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gekwalificeerd als "beëindiging van de werkzaamheden" van een "onderdeel van de onderneming", als bedoeld in bovengenoemd tweede lid van artikel 670b van
boek 7 BW. Dit betekent, dat geconcludeerd dient te worden, dat gedaagde in verband met de aanwezige arbeidsongeschiktheid aan de zijde van eiseres op 28 september 1999 de onderhavige arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Een dergelijke opzegging in strijd met een in artikel 7:670 BW genoemd opzegverbod is vernietigbaar. Door genoemd beroep op de vernietigingsgrond door eiseres is het rechtseffect van de opzegging door gedaagde tenietgedaan. Dit betekent, dat de onderhavige arbeidsovereenkomst voortduurt tot het tijdstip waarop deze wel rechtsgeldig is beëindigd. Tot dat tijdstip heeft eiseres ook recht op loondoorbetaling, zoals door haar gevorderd. De vordering tot doorbetaling van het haar toekomende loon tot het tijdstip van rechtsgeldige beëindiging ligt dan ook voor toewijzing gereed.
3.6 Gelet op de omstandigheden van dit geval, zoals deze tot uitdrukking komen in de vaststaande feiten, is de kantonrechter van oordeel, dat de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW dient te worden gematigd tot 10%. De buitengerechtelijke incassokosten zal de kantonrechter in redelijkheid slechts toewijzen over het totaalbedrag aan achterstallige lonen tot 23 februari 2000. De gevorderde wettelijke rente ligt wel voor toewijzing gereed.
3.7 Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij tevens worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing.
De kantonrechter:
- veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen:
a. een bedrag van f. 4.502,00 (VIERDUIZEND VIJFHONDERD EN TWEE GULDEN) bruto ter zake van loon voor iedere maand of evenredig gedeelte daarvan, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag daarover, vanaf 1 december 1999 tot het moment waarop de onderhavige arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen;
b. de wettelijke verhoging ad 10% over de achterstallige lonen tot het moment van dit vonnis;
c. de buitengerechtelijke incassokosten ad 15% over het totaalbedrag aan achterstallige lonen op tijdstip dagvaarden, zijnde 23 februari 2000;
d. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over alle voornoemde bedragen, wat betreft het loon te rekenen vanaf het moment waarop het gevorderde opeisbaar wordt;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiseres gevallen, tot op heden begroot op f. 1.370,00 (EENDUIZEND DRIEHONDERD EN ZEVENTIG GULDEN), waaronder begrepen f. 1.200,00 voor salaris van de gemachtigde van eiseres;
- verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders door eiseres gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 juli 2000.