In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2025 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van [X], vertegenwoordigd door J.H. Sligchers, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 januari 2025. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet de vereiste gronden bevatte, zoals voorgeschreven in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft op 25 februari 2025 een bericht geplaatst in het digitale dossier van belanghebbende, waarin deze in de gelegenheid werd gesteld om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 8 april 2025. Op 9 april 2025 ontving de Hoge Raad een brief van belanghebbende met de gronden van het beroep, maar deze was na afloop van de gestelde termijn ingediend. Hierdoor heeft belanghebbende het verzuim niet tijdig hersteld, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.