ECLI:NL:HR:2025:911

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24/03236
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opheffing erfdienstbaarheid en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de opheffing van een erfdienstbaarheid. De eisers, gezamenlijk aangeduid als [Eigenaar van dienend erf], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 mei 2024 werd gewezen. De zaak betreft de uitleg van een akte van vestiging van de erfdienstbaarheid en de vraag of er een redelijk belang bestaat bij de uitoefening ervan. De advocaat-generaal W.L. Valk heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03236
Datum13 juni 2025
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: [Eigenaar van dienend erf] ,
advocaten: M. Littooij en M.B.A. Alkema,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [Eigenaar van heersend erf] ,
advocaat: H.J.W. Alt.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/05/397013 / HZ ZA 21-407 van de rechtbank Gelderland van 4 mei 2022 en 6 juli 2022;
b. de arresten in de zaak 200.317.814 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 december 2022, 21 november 2023 en 21 mei 2024.
[Eigenaar van dienend erf] hebben tegen het arrest van het hof van 21 mei 2024 beroep in cassatie ingesteld.
[Eigenaar van heersend erf] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [Eigenaar van dienend erf] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [Eigenaar van dienend erf] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Eigenaar van heersend erf] begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [Eigenaar van dienend erf] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
13 juni 2025.