Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
13 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de opheffing van een erfdienstbaarheid. De eisers, gezamenlijk aangeduid als [Eigenaar van dienend erf], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 mei 2024 werd gewezen. De zaak betreft de uitleg van een akte van vestiging van de erfdienstbaarheid en de vraag of er een redelijk belang bestaat bij de uitoefening ervan. De advocaat-generaal W.L. Valk heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.