Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het uitlokken van een schriftelijke bedreiging, maar het hof heeft de verdachte in hoger beroep veroordeeld. De zaak draait om de vraag of de bewezenverklaring van de uitlokking van een schriftelijke bedreiging correct was, met name de zinsnede over het stichten van brand bij de woning van het slachtoffer. De Hoge Raad constateert dat er een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is, waarbij een zinsnede onterecht is blijven staan. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met verbetering van deze misslag en verwerpt het cassatiemiddel. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 88 maanden naar 82 maanden. De uitspraak van het hof wordt vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.