Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 januari 2023. De verdachte, geboren in 1980, was betrokken bij een verkeersruzie die leidde tot mishandeling, zoals omschreven in artikel 300.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweerexces, zoals bedoeld in artikel 41.2 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat J. Kuijper heeft namens de verdachte een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke taakstraf van vijftig uren, er geen aanleiding is om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.