ECLI:NL:HR:2025:833

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
23/00035
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over openlijke geweldpleging in horecagelegenheid en bewijsvoering van geweld in vereniging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2022. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van openlijke geweldpleging, maar veroordeeld voor mishandeling van één persoon. De zaak betreft openlijke geweldpleging tegen personen in een horecagelegenheid, zoals vastgelegd in artikel 141, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de klachten over de bewezenverklaring van het “in vereniging” geweld plegen tegen personen beoordeeld. Het hof had vastgesteld dat de verdachte samen met een ander in de horecagelegenheid was en dat er een vechtpartij tussen twee groepen ontstond. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat de verdachte ook een bijdrage had geleverd aan de vechtpartij, waardoor het oordeel dat geweld in vereniging was gepleegd, gerechtvaardigd was. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, maar heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, zonder dat dit verdere rechtsgevolgen met zich meebracht.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het hof en benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van openlijke geweldpleging, evenals de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00035
Datum10 juni 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 december 2022, nummer 21-002998-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring van het “in vereniging” geweld plegen tegen personen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 3 tot en met 5 en 8 tot en met 11.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke taakstraf van twintig uren volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juni 2025.