ECLI:NL:HR:2025:812

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
22/02677
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorbereidingshandelingen m.b.t. verkoop en invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de verkoop en invoer van cocaïne, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Het hof had vastgesteld dat de verdachte contact had gehad met een persoon in Colombia, bekend als 'El Patron', die beschikte over een grote hoeveelheid cocaïne. De verdachte had onderhandeld over de aankoop van deze cocaïne en had contact gehad met afnemers in Nederland. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het 'voorbereiden' en/of 'bevorderen' van de drugshandel, wat niet in strijd was met de wet. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel, maar oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden naar veertien maanden. De overige klachten in het cassatiemiddel werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02677
Datum27 mei 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 juli 2022, nummer 22-001346-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.L. Baar, advocaat in Arnhem, en M.M. Kuyp, advocaat in Laren NH, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat sprake is van het ‘voorbereiden’ en/of ‘bevorderen’ als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
2.2.1
Overeenkomstig het subsidiair tenlastegelegde is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 23 tot en met 28 juni 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en/of een ander heeft getracht daartoe gelegenheid en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte met dit doel de contactgegevens van een leverancier van cocaïne uit Colombia verkregen en
- anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s)
 met dit doel contact gehad met een persoon, bekend als ‘ [betrokkene 1] ’, die over een grote hoeveelheid van 1000 kilo cocaïne kon beschikken en
 onderhandeld met deze persoon over de aankoop van een hoeveelheid van 1000 kilo cocaïne en/of over de aankoop van een deel daarvan, te weten een hoeveelheid van 250 kilo cocaïne en
 contact gehad met een tussenpersoon, te weten pseudodienstverlener [verbalisant 2] en een ontmoeting met pseudodienstverlener [verbalisant 2] georganiseerd met het doel om geld te tonen en
 contact gehad met personen in Nederland over het verkopen van gedeelten van die grote hoeveelheid cocaïne en/of het verzamelen van het geld benodigd voor de aankoop van de cocaïne.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.4 en 2.5. Daarvan zijn in het bijzonder de volgende bewijsmiddelen van belang:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen van de Landelijke Eenheid d.d. 29 juni 2017, nr. 170629.1000 (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als relaas van politiële pseudodienstverleners [verbalisant] en [verbalisant 2] :
Op donderdag 22 juni 2017 kreeg ik, [verbalisant] , de beschikking over een mobiele telefoon voorzien van het [telefoonnummer] . Ik kreeg daarbij de opdracht om contact op te nemen met de gebruiker van [telefoonnummer] . Ik, [verbalisant 2] , kreeg opdracht om het contact van [verbalisant] over te nemen en contact op te nemen met de gebruiker van [telefoonnummer] . Het telefonisch contact resulteerde in een afspraak op 23 juni 2017 in een woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Ik arriveerde op 23 juni 2017 bij de woning. Ik ontmoette op straat een persoon die zich aan mij voorstelde als [verdachte] . Hij bleek de gebruiker te zijn van [telefoonnummer] . [verdachte] nam mij mee naar een woning op de [a-straat 1] , waar ik binnen werd gelaten door een man die zich voorstelde met de naam gelijkend op “ [betrokkene 3] ”. [verdachte] noemde “ [betrokkene 3] ” zijn broer. Het gesprek werd van zakelijke aard nadat [verdachte] een telefoongesprek had gevoerd in de Spaanse taal met naar zijn zeggen “ [betrokkene 1] ”. [verdachte] zei tegen mij dat er een partij binnen zou komen van 1000 die verdeeld was in 250, 500 en 500. [verdachte] zei dat de eerste lading van 250 kilo een test was aangezien het de eerste keer was dat men zaken deed met deze partijen. “ [betrokkene 3] ” gaf aan dat het geld inmiddels geregeld was en dat ik dit later te zien zou krijgen. [verdachte] zei dat er maandag echt “gespeeld” zou worden. [verdachte] vertelde dat het geld getransporteerd was en dit hem 13 procent had gekost. Hij vervolgde met het feit dat er maandag werd aangetoond dat zij voor de 250 kilo die binnen zou komen kredietwaardig waren. “ [betrokkene 3] ” zei dat maandag het geld er zou zijn en wij samen gingen tellen, de geldtelmachine was aanwezig en na mijn goedkeuren zou het tot de overdracht gaan komen. We kwamen overeen dat ik 26 juni de twee mannen opnieuw zou ontmoeten voor het tonen van een hoeveelheid geld. [verdachte] vertelde mij dat hij mij niet meer ging bellen met zijn privénummer maar een prepaid nummer had waar contact met mij zou opnemen.
Op 26 juni 2017 had ik telefonisch contact met [verdachte] waarin hij aangaf dat de afspraak niet door kon gaan die dag. Het telefonisch contact resulteerde in de afspraak voor 28 juni 2017.
Op 28 juni 2017 arriveerde ik bij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Ik werd binnengelaten door “ [betrokkene 3] ”. “ [betrokkene 3] ” vertelde mij dat het geld in de buurt was maar er nog wat contact gelegd moest worden voor het er zou zijn. Ik zag dat [verdachte] een aantal WhatsApp berichten binnenkreeg. [verdachte] las de berichten en startte een WhatsApp gesprek met de contactnaam “ [naam 1] ” wat in het scherm stond. Ik herkende de stem als dezelfde stem als in het telefoongesprek met [verdachte] op 23 juni 2017. Dit gesprek werd wederom in de Spaanse taal gevoerd. [verdachte] gaf toen na dit gesprek aan dat deze persoon “ [betrokkene 1] ” was. Na dit gesprek zei [verdachte] dat hij er inmiddels “hoofdpijn” van had aangezien zaken niet goed liepen. [verdachte] vertelde mij dat men aan de andere kant nerveus werd aangezien zij moesten oppassen voor de politie, militairen en de Guerrilla’s die een gevaar op konden leveren voor de 1200 coke die daar op zee lag voor de kust.
“ [betrokkene 3] ” zei dat er een nummertje geregeld werd en vervolgens na het telefoontje ik het geld kon zien, er een foto van kon maken en ik het verlossende belletje kon doen en het dan geregeld was. Ik deed het voorstel aan “ [betrokkene 3] ” om te vertrekken en ik terug zou komen na een belletje van hem of [verdachte] , dat het geregeld was. Omstreeks 17:20 uur verliet ik de woning.
(...)
5. Een proces-verbaal van voorgeleiding verdachten bij de raadkamer d.d. 7 juli 2017 (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – :
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant 3] :
Tijdens de doorzoeking in perceel [a-straat 1] te [plaats] werd een briefje met berekeningen aangetroffen. Op het briefje staat links bovenaan vermeld “ [naam 2] ” en “ [nummer] ”. Rechts bovenaan staat vermeld “ [betrokkene 1] ” en “ [nummer] ”.
Tijdens de doorzoeking in perceel [a-straat 1] te [plaats] werd een geldtelmachine aangetroffen.
(...)
8. Een proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling, van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Den Haag, d.d. 30 juni 2017 (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven (...):
als verklaring van de verdachte:
Ik was in Colombia op vakantie. Ik werd opgevangen door een man die niet in het dossier voorkomt. Die man heeft een andere man gestuurd. Ik heb die man benaderd om te vragen of hij wist wie er drugs kon leveren. Ik heb bemiddeld. Ik zou daar ongeveer € 153.000,- voor krijgen.
U vraagt waarom ik in die woning aan de [a-straat ] was. [betrokkene 6] is er ook bij betrokken. Hij is ook een bemiddelaar. Hij wist wie het geld zou hebben.
9. Een proces-verbaal van 2e verhoor verdachte (...) van de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, met nr. [nummer] (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven (...):
als verklaring van de verdachte:
V: Wat bedoel je met je opmerking “Ik ben opgevangen door een man die niet in het dossier voorkomt. Deze man heeft een andere man gestuurd.”
A: Ik was daar in Colombia. Vorig jaar is één Colombiaan naar Nederland gekomen. Deze persoon ken ik als [betrokkene 4] . [betrokkene 4] heeft bij mij gezorgd dat het contact gelegd werd tussen mij en een Colombiaan, genaamd: [betrokkene 5] .
[betrokkene 6] vroeg aan mij, er is een persoon die 1000 kilo coke (het hof begrijpt: cocaïne) wil. Ik ben gaan kijken wat ik kon doen. Ik heb [betrokkene 5] uitgelegd wat er moest gebeuren. Ik heb regelmatig contact met hem gehad. Uiteindelijk begreep ik van [betrokkene 6] dat de mensen genoegen namen met 250 kilo coke. De afspraak was 1000 kilo coke en drie dagen later was het nog 250 kilo coke. [betrokkene 6] heeft de afnemers van coke in Nederland geregeld.
V: Wat bedoel je met je opmerking “ik zou voor de bemiddeling € 153.000,- krijgen”. Van wie zou je dit krijgen?
A: Ik zou dit geld van de man uit Colombia krijgen, die ik ken onder naam [betrokkene 5] . Het bedrag ging over 1000 kilo coke.
V: Ben jij de gebruiker van het mobiele [telefoonnummer] ?
A: Ja daar ben ik de gebruiker van.
V: Wie nemen er deel aan het tapgesprek d.d. 25 juni 2017 te 22:24 uur?
A: Ik neem deel aan dit gesprek en een collega van jou. Hij heeft zich voorgesteld als [betrokkene 7] aan mij.
V: Ben jij de gebruiker van het mobiele [nummer] ?
A: Ja.
V: Wat bedoel je met “Regelen en dan moest ik alleen daar beneden doorgeven”?
A: Ik moest de afspraak aan [betrokkene 5] in Colombia doorgeven, want [betrokkene 7] is de vertegenwoordiger van [betrokkene 5] . Zo kwam [betrokkene 7] in ieder geval over bij mij en bij [betrokkene 6] .
V: Wie is [betrokkene 1] ?
A: Dat is [betrokkene 5] .
Ik weet dat er een bedrag van 3.437.500 aan [betrokkene 7] getoond zou worden. Dat was de eerste afspraak van [betrokkene 6] en mij naar [betrokkene 7] toe. Ik heb gehoord van [betrokkene 5] in Colombia dat de partij van 1000 kilo coke een waarde zou vertegenwoordigen van € 3.737.500. Dit heb ik dus doorgekregen van [betrokkene 5] en dit later met [betrokkene 6] besproken.”
2.3.1
De tenlastelegging is wat betreft het subsidiair tenlastegelegde feit toegesneden op artikel 10a van de Opiumwet. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrippen ‘voorbereiden’ en ‘bevorderen’ zijn gebruikt in de betekenis die deze begrippen hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 10a lid 1 Opiumwet luidt:
“Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
1°. een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
2°. zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,
(...)
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.3.3
Artikel 10a Opiumwet is ingevoerd bij de Wet van 4 september 1985 tot nadere wijziging van de Opiumwet (Stb. 1985, 495). De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wet houdt onder meer in:
“De in het eerste lid, onder 1°, omschreven strafbare gedraging bestaat in het een ander trachten te bewegen tot het plegen, doen plegen, medeplegen of uitlokken van het bovenbedoelde misdrijf, dan wel het daarbij behulpzaam zijn of gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen. (...)
Het gaat erom dat op iemand, bij wie anders de gedachte aan het in artikel 10, derde of vierde lid, van de Opiumwet bedoelde misdrijf wellicht niet zou zijn opgekomen, rechtstreeks invloed is uitgeoefend om hem tot het beoogde misdrijf, als bedoeld in lid 3 of 4 van artikel 10 van de Opiumwet, te brengen (de Hoge Raad: deze artikelleden zijn later vernummerd tot artikel 10 leden 4 en 5 Opiumwet).
Opgemerkt wordt nog eens, dat het trachten te bewegen een geheel zelfstandig misdrijf is waarbij noch een der vereisten voor strafbare poging is gesteld noch rekening wordt gehouden met de uitslag der handelingen. Men denke bij voorbeeld aan het geval dat iemand wordt benaderd om als tussenpersoon bij de handel in verdovende middelen op te treden.”
2.4.1
Het hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat de verdachte (i) contact heeft gehad met een persoon in Colombia, bekend als ‘ [betrokkene 1] ’, die over een hoeveelheid van 1.000 kilo cocaïne kon beschikken, (ii) met deze persoon heeft onderhandeld over de aankoop van (een deel van) deze hoeveelheid cocaïne, (iii) contact heeft gehad met afnemers in Nederland over het verkopen van (een deel van) de hoeveelheid cocaïne en/of het verzamelen van het benodigde geld hiervoor en (iv) contact heeft gehad met een tussenpersoon met het doel aan ‘ [betrokkene 1] ’ de kredietwaardigheid van de afnemers aan te tonen.
2.4.2
Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van ‘voorbereiden’ en/of ‘bevorderen’ als bedoeld in artikel 10a Opiumwet, geeft - mede in het licht van de onder 2.3 weergegeven wetsgeschiedenis - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.5
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2025.