Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
3 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2021. De verdachte, geboren in 1970, was beschuldigd van feitelijk leiding geven aan een rechtspersoon die opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan. De advocaat R. Zilver heeft namens de verdachte cassatiemiddelen ingediend, terwijl de advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het cassatiemiddel, dat klaagt over het niet geven van het recht aan de verdachte om het laatst te spreken, gegrond is. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep toonde aan dat, na de repliek van de advocaat-generaal en de dupliek van de raadsman, de verdachte niet opnieuw het recht is gelaten om het laatst te spreken. Dit is in strijd met artikel 311 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat dit recht op straffe van nietigheid moet worden gerespecteerd.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde. De zaak is teruggeworpen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De overige cassatiemiddelen zijn verworpen, waardoor de Hoge Raad de uitspraak voor het overige heeft bevestigd.