ECLI:NL:HR:2025:808

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
21/04018
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leiding geven aan door rechtspersoon opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2021. De verdachte, geboren in 1970, was beschuldigd van feitelijk leiding geven aan een rechtspersoon die opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan. De advocaat R. Zilver heeft namens de verdachte cassatiemiddelen ingediend, terwijl de advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het cassatiemiddel, dat klaagt over het niet geven van het recht aan de verdachte om het laatst te spreken, gegrond is. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep toonde aan dat, na de repliek van de advocaat-generaal en de dupliek van de raadsman, de verdachte niet opnieuw het recht is gelaten om het laatst te spreken. Dit is in strijd met artikel 311 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat dit recht op straffe van nietigheid moet worden gerespecteerd.

Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde. De zaak is teruggeworpen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De overige cassatiemiddelen zijn verworpen, waardoor de Hoge Raad de uitspraak voor het overige heeft bevestigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04018
Datum3 juni 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2021, nummer 21-005117-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat R. Zilver bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de verdachte niet het recht is gelaten het laatst te spreken.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
“De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn pleitnota, welke aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte verklaart:
Het is ruim vijf jaar heel akelig voor ons en ons gezin geweest. We hebben van het begin af aan naar oplossingen gezocht zodat we door kunnen gaan. Nu willen we de zaak afsluiten.
In repliek antwoordt de advocaat-generaal:
Uit het pleidooi zou je kunnen afleiden dat het verdachte is die een groot onrecht is aangedaan. Als er een controle door de belastingdienst gedaan is en daar rijst een vermoeden van strafbare feiten uit, dan wordt die controle niet voortgezet. De beleidsregels van de belastingdienst schrijven dan voor dat er niet wordt onderhandeld met de belastingplichtige.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven. Belastingaangifte is een normale activiteit binnen een B.V. Die aangifte is opzettelijk onjuist gedaan. Als je zegt dat je dan je verantwoordelijkheid neemt, moet je dat ook doen. Verdachte zegt dat te doen, maar blijft naar anderen wijzen. Misschien vindt verdachte boekhouden niet leuk, maar hij was daar wel verantwoordelijk voor.
In dupliek antwoordt de raadsman:
Verdachte wil aangeven dat hij verkeerd is voorgelicht, niet zijn straatje schoonvegen. Hij heeft LTS als hoogst genoten opleiding. Hij heeft echt te weinig kennis op het gebied van administratie. Zeker met betrekking tot de BTW verlegd. Kennelijk is hij de enige begunstigde, kennelijk was er een verkeerde rekening-courantverhouding, maar op dat moment had hij daar geen wetenschap van. We willen geen vingerwijzen, maar [betrokkene 1] is wel naar Oostenrijk gevlucht. Mijn cliënt neemt wel degelijk verantwoordelijkheid, maar hoeft die niet ook in strafrechtelijke zin helemaal op zich te nemen.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 17 september 2021 te 14:00 uur.”
2.3
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat – nadat aan de verdachte het recht was gelaten het laatst te spreken, de advocaat-generaal daarna had gerepliceerd en de raadsman vervolgens had gedupliceerd – aan de verdachte opnieuw het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het voorschrift dat in artikel 311 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering op straffe van nietigheid is gegeven, niet in acht is genomen.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste tot en met het vierde cassatiemiddel en het zesde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 juni 2025.